Direct naar content

Vlak voor Kerst 2021 deed de Hoge Raad een belangrijke uitspraak over box 3. Degenen die meegedaan hebben met de ‘massaal-bezwaarprocedures’ over de periode 2017-2020 hebben op grond van dit arrest recht op compensatie. De vraag bleef of mensen die niet op tijd formeel bezwaar gemaakt hebben tegen hun box 3-aanslag hier ook alsnog aanspraak op kunnen maken. Op 20 mei 2022 deed de Hoge Raad uitspraak in een gerelateerde zaak. Met deze laatste uitspraak is duidelijk geworden dat mensen die geen bezwaar hebben gemaakt zeer waarschijnlijk niet op compensatie over het verleden hoeven te rekenen. De rechter kan de Minister van Financiën daartoe niet dwingen. Dat zou vrijwillig moeten gebeuren. Maar voor de jaren 2021 en 2022 zal sowieso wél rechtsherstel voor alle belastingplichtigen plaatsvinden. Wat betekent dat concreet voor uw box 3-aanslag over deze jaren?

Methode voor rechtsherstel

In de brief die staatssecretaris Van Rij op 28 april 2022 naar de Tweede Kamer stuurde, geeft hij aan dat gekozen wordt voor de zogenaamde ‘forfaitaire spaarvariant’ om rechtsherstel te bieden. Uitgangspunt daarbij is de werkelijke vermogensmix van belastingplichtigen in plaats van de in het ‘oude’ wettelijke box 3-systeem voor iedereen gelijk veronderstelde verdeling tussen spaargeld en beleggingen. Schulden komen, anders dan in het ‘oude’ systeem, niet meer in mindering op de waarde van de bezittingen. In plaats daarvan wordt hieraan een forfaitaire leenrente gekoppeld. Onderstaande tabel is ontleend aan de bijlage bij genoemde brief van 28 april. De percentages voor 2022 zullen pas na afloop van het jaar bekend zijn.

2017 2018 2019 2020 2021
Spaargeld 0,25% 0,12% 0,08% 0,04% 0,01%
Overige bezittingen 5,39% 5,38% 5,59% 5,28% 5,69%
Schulden 3,43% 3,20% 3,00% 2,74% 2,46%

De belastingdienst kijkt in voorkomende gevallen wat de box 3-heffing volgens het ‘oude’ systeem is. En vergelijkt die met de uitkomst volgens de forfaitaire spaarvariant. Het laagste bedrag telt. Er wordt dus geen hogere aanslag opgelegd als de spaarvariant tot een hoger belastingbedrag zou leiden.

Impactanalyse op basis van cijfers 2021

In de navolgende analyse neem ik het jaar 2021 als uitgangspunt, aangezien het rechtsherstel voor 2021 relevant is voor alle belastingplichtigen met een vermogen boven het heffingvrije bedrag. De methodiek kan voor de andere jaren op dezelfde manier worden toegepast.

Werkelijke in plaats van fictieve vermogensmix

In het ‘oude’ systeem wordt sinds 2017 bij elke belastingplichtige uitgegaan van dezelfde fictieve verdeling van het vermogen in box 3 over de categorieën spaargeld en overige bezittingen. Waarbij een andere verhouding tussen deze categorieën geldt naarmate het vermogen in een hogere schijf valt. De aanname daarbij is dat mensen met een relatief beperkt vermogen overwegend sparen. En dat naarmate het vermogen groter is een groter deel van het vermogen wordt belegd in andere vermogenscategorieën. Het gemiddelde forfaitaire rendement loopt op naarmate het vermogen in box 3 groter wordt en meer vermogen in hogere schijven valt, zo kan worden opgemaakt uit onderstaande tabel op basis van cijfers voor 2021. Per persoon geldt een heffingvrij vermogen van € 50.000. Schulden komen in mindering op de waarde van bezittingen. Waardoor een vermogend persoon meer belasting bespaart met een schuld dan iemand met een beperkt vermogen.

Vermogen in box 3

(voor partners gelden dubbele bedragen)

spaargeld met laag forfaitair rendement overig met hoog forfaitair rendement gewogen gemiddelde rendement 31% IB als % van
vermogen
eerste € 50.000
€ 50.000 − € 100.000 67% x 0,03% 33% x 5,69% 1,90% 0,59%
€ 100.000 − € 1.000.000 21% x 0,03% 79% x 5,69% 4,50% 1,40%
vanaf € 1.000.000 0% x 0,03% 100% x 5,69% 5,69% 1,76%

Bij de forfaitaire spaarvariant wordt zoals gezegd op individueel niveau gekeken naar de werkelijke verdeling van het vermogen over de categorieën spaargeld, overige bezittingen en schulden. Van het positieve rendement op spaargeld respectievelijk overige bezittingen wordt bij iedereen dezelfde forfaitaire leenrente (2021: 2,46%) over schulden afgetrokken. Hierdoor hebben alle belastingplichtigen in beginsel evenveel fiscaal voordeel van een schuld in box 3, ongeacht de omvang van hun vermogen. Wel is van belang dat er voldoende positief forfaitair rendement tegenover de leenrente staat om daarvan ten volle te kunnen profiteren.

Wie krijgt een lagere box 3-aanslag?

Mensen die vrijwel alleen spaargeld hebben, krijgen niet langer een relatief hoog forfaitair rendement aangerekend over beleggingen die ze feitelijk niet hebben. En andersom zullen mensen die vrijwel alleen andere bezittingen dan spaargeld hebben niet langer profiteren van het dempende effect van een laag forfaitair rendement over spaargeld dat zij feitelijk niet hebben. Voor die laatste groep blijft het ‘oude’ systeem voordeliger. Zij hoeven over 2021 en 2022 (nog) niet extra te gaan betalen. De werkelijke vermogensmix en de hoogte van het totale vermogen bepaalt uiteindelijk of en zo ja hoeveel minder iemand gaat betalen. En voor de bezwaarmakers over 2017-2018: hoeveel belasting zij terug gaan krijgen.

Onderstaande grafiek toont hoeveel box 3-belasting een individuele belastingplichtige verschuldigd is bij een bepaald totaalvermogen. Daarbij is verondersteld dat men alleen spaargeld en overige bezittingen heeft, maar geen schulden. De donkergrijze lijn betreft de heffing op basis van het ‘oude’ systeem. De andere lijnen laten de belasting zien op basis van de forfaitaire spaarvariant. Waarbij verschillende verhoudingen tussen spaargeld en overige bezittingen zijn ingetekend.

box

Wie uitsluitend spaargeld heeft (lichtgroene lijn) dat meer bedraagt dan het heffingvrije bedrag van € 50.000, hoeft volgens de forfaitaire spaarvariant nauwelijks box 3-belasting te betalen. Hoe groter het totale vermogen, hoe groter de belastingvermindering ten opzichte van het ‘oude’ systeem uitvalt. Wie helemaal geen spaargeld heeft, maar uitsluitend ander vermogen (bovenste groene lijn), komt bij de forfaitaire spaarvariant nooit lager uit. Bij elk vermogen groter dan het heffingvrije bedrag, levert het ‘oude’ systeem in dat geval altijd een lagere aanslag op. Vanaf een totaalvermogen van € 1.000.000 loopt deze lijn parallel aan de donkergrijze lijn van het ‘oude’ systeem. Dat systeem veronderstelt immers ook dat iemand het deel van het vermogen boven € 1.000.000 volledig belegt, uitgaande van hetzelfde forfaitaire rendement (2021: 5,69%).

Bij de meeste mensen zal het vermogen in box 3 veelal bestaan uit een mix van spaargeld en andere bezittingen. Bestaat iemands vermogen voor meer dan 67% uit spaargeld? Dan zal de forfaitaire spaarvariant altijd een lagere belasting tot gevolg hebben. In het ‘oude’ systeem wordt immers verondersteld dat iemand die boven het heffingvrije vermogen uitkomt nooit meer dan 67% aan spaargeld heeft. Vandaar dat de lichtgroene stippellijn (75% spaargeld) geheel beneden de donkergrijze lijn blijft. Bij een kleiner aandeel van spaargeld in het totaal, ligt dat genuanceerder. Bijvoorbeeld bij een 50%-50% verhouding van spaargeld en overige bezittingen (lichtgrijze stippellijn). Bij een totaalvermogen tot ongeveer € 130.000 levert het ‘oude’ systeem dan een lagere belasting op. Ligt het totaalvermogen daarboven? Dan pakt juist de forfaitaire spaarvariant voordeliger uit. In de grafiek is ook nog de lijn ingetekend die geldt bij een verhouding 25% sparen en 75% overige bezittingen. Ook deze ligt eerst boven en daarna onder de lijn van het ‘oude’ systeem. Dit komt doordat in het ‘oude’ systeem boven € 100.000 een aandeel van slechts 21% spaargeld verondersteld wordt. Lager dus dan 25%. Boven € 100.000 loopt de donkergrijze lijn steiler en kruist de lijn van de forfaitaire spaarvariant uiteindelijk bij ongeveer € 615.000.

In onderstaande tabel ziet u bij verschillende vermogens en verschillende verhoudingen tussen spaargeld en beleggingen het verschil in belasting tussen de twee systemen. Een positief bedrag is het voordeel c.q de teruggaaf onder de forfaitaire spaarvariant. Maar een negatief verschil hoeft u niet extra te betalen.

Jaren 2023 en 2024

In het coalitie-akkoord van het huidige kabinet stond al het voornemen om vanaf 2025 een heel nieuw box 3-stelsel in werking te laten treden, waarbij het werkelijke rendement zal worden belast. Inmiddels zijn de hoofdlijnen van dat beoogde nieuwe stelsel in een contourennota geschetst. De bedoeling is om, ter overbrugging van de periode 2023-2024, de forfaitaire spaarvariant in de wet te verankeren. Mensen die overwegend sparen zullen blijvend een veel lagere box 3-heffing gaan betalen. Maar – anders dan in de jaren tot en met 2022 – zullen mensen die voor een groot deel ander vermogen hebben dan spaargeld vanaf 2023 daadwerkelijk een hogere belastingaanslag voor box 3 gaan krijgen.

Heeft u een vraag over dit artikel?

De specialisten van ABN AMRO MeesPierson komen graag met u in contact.