Direct naar content

Eind januari publiceerde het CBS het prijsindexcijfer van de huizenprijzen (bestaande koopwoningen; verkoopprijzen) per december 2022. Dat was het laatste ontbrekende puzzelstukje dat nodig was om het forfaitaire rendement op ‘overige bezittingen’ in box 3 voor 2024 te kunnen berekenen. Zo staat nu feitelijk al vast dat in 2024 over het vermogen dat niet in de categorie ‘banktegoeden’ valt 6,04% rendement wordt verondersteld (2023: 6,17%). De overheid publiceert dit percentage in beginsel pas rond Prinsjesdag 2023. Maar heeft desgevraagd bevestigd dat het percentage inderdaad klopt.

Overbruggingswet box 3

De regering wil per 2026 een nieuw stelsel invoeren waarbij in box 3 het werkelijke rendement wordt belast. In de tussenliggende periode is de Overbruggingswet box 3 van kracht. Deze wet is gebaseerd op de methode die de overheid hanteert om belastingbetalers rechtsherstel te bieden, naar aanleiding van het inmiddels beroemde kerstarrest van de Hoge Raad, dat eind 2021 gehakt maakte van het oude wettelijke stelsel. In de overbruggingsperiode wordt nog steeds uitgegaan van bepaalde forfaitaire (voor iedereen gelijk veronderstelde) rendementen. Een belangrijk verschil met het wettelijke stelsel van vóór 2023 is dat ‘banktegoeden’ (spaarrekeningen, deposito’s, contant geld), ‘overige bezittingen’ en ‘schulden’ aparte categorieën zijn geworden met ieder een eigen forfaitair rendement. Per belastingplichtige wordt individueel bekeken welk deel van het vermogen in elk van de drie categorieën valt.

Vooraf vs. achteraf

Het rendement op ‘banktegoeden’ wordt nu jaarlijks achteraf vastgesteld op basis van de gemiddelde rente op kortlopende deposito’s in dat jaar. Ook de forfaitaire rente op ‘schulden’ wordt achteraf vastgesteld, waarbij de gemiddelde hypotheekrente van huishoudens in het betreffende jaar het uitgangspunt is. Hiermee sluit de overheid dus nauw aan bij werkelijke percentages in het betreffende jaar.

Voor de categorie ‘overige bezittingen’ houdt men echter vast aan de oude berekeningswijze van het beleggingsdeel in box 3. Dat percentage wordt al ver vóór aanvang van het betreffende belastingjaar vastgesteld en is nog steeds gebaseerd op langjarige voortschrijdende gemiddelde rendementen op onroerende zaken, aandelen en obligaties. Het meest recente jaar in de weging is jaar t-2. Voor 2024 betreft dit dus de rendementen voor onroerende zaken, aandelen en obligaties in 2022.

Toch nog fictieve vermogensmix

Bij de berekening van het rendement voor de categorie ‘overige bezittingen’ gaat men daarnaast nog steeds uit van een fictieve vermogensmix: 53% onroerende zaken, 33% aandelen en 14% obligaties. Voor onroerende zaken wordt aangesloten bij de ontwikkeling van de huizenprijzen in Nederland (bron: CBS), voor aandelen wordt gekeken naar de verandering van de MSCI Europe Standard Gross Local Index (bron: Morgan Stanley) en voor obligaties is het gemiddelde rendement op de 10-jarige Nederlandse staatsobligatie het uitgangspunt (bron: ECB).

Hoewel het pijnpunt dat spaarders belast werden voor rendement dat ze in werkelijkheid niet behaalden is weggenomen, kan de feitelijke vermogenssamenstelling – voor personen wier vermogen hoofdzakelijk uit andersoortige bezittingen bestaat – ver afwijken van de veronderstelde vermogensmix. Lang niet iedereen belegt immers in de veronderstelde mate in onroerende zaken, aandelen en obligaties. Bovendien vallen ook allerlei andere bezittingen in de categorie ‘overige bezittingen’, bijvoorbeeld onderhandse vorderingen, cryptovaluta en edelmetalen. En wordt de prijsontwikkeling hiervan op geen enkele wijze meegenomen bij het vaststellen van het percentage voor ‘overige bezittingen’.

Rendementen uit het verleden blijven bepalend

Het meest opmerkelijke is dat voor ‘overige bezittingen’ gerekend blijft worden met rendementen over jaren die ver achter ons liggen en op geen enkele manier te maken hebben met het rendement in het belastingjaar zelf. In 2023 worden we geacht een rendement van 6,17% te behalen. In 2022 was dat percentage nog 5,53%, terwijl 2022 een jaar was waarin de meeste beleggingscategorieën op verlies stonden. De toename van 5,53% naar 6,17% wordt juist veroorzaakt doordat bij de berekening van het forfaitaire rendement voor 2023 de rendementen uit 2021 gingen meewegen, terwijl dit juist een jaar was met zeer goede rendementen voor met name onroerende zaken en aandelen. De werkelijke ontwikkeling van huizenprijzen, de aandelenmarkt en het obligatierendement in 2023 zullen pas invloed hebben in 2025.

Tot slot

Tot nu toe waren het vooral de spaarders die hun gelijk gingen halen bij de belastingrechter. Nu zullen ongetwijfeld ook beleggers die in een jaar lagere rendementen behalen dan volgens het systeem wordt verondersteld – met het kerstarrest in de hand – de weg naar de belastingrechter weten te vinden.

Heeft u een vraag over dit artikel?

De specialisten van ABN AMRO MeesPierson komen graag met u in contact.