Als gevolg van de financiele crisis in 2008 is de forfaitaire rendementsheffing in box 3 onder vuur komen te liggen. Er werd belasting geheven over een forfaitair (denkbeeldig) rendement van 4%, terwijl iedere belegger de waarde van zijn aandelen en vastgoed enorm zag dalen. Door een dalende rente kwam het herstel voor deze beleggers weer op gang. Dat gold niet voor het rendement van de spaarders. Die hebben jarenlang tegen een rente aangekeken die uiteindelijk daalde richting nihil en zelfs negatief werd.
Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever het voor de spaarders inmiddels wel goed genoeg opgelost, maar voor de beleggers nog niet. Daarom mogen mensen nu kiezen tussen belastingheffing over hun werkelijk rendement of over het forfaitair rendement. Beleggers moeten zelf tegenbewijs leveren als hun werkelijk rendement lager is dan het forfaitair rendement. De aanwijzingen die de Hoge Raad daarvoor heeft gegeven, leveren echter veel discussie op. Zo mogen kosten niet in aftrek worden gebracht en moeten ongerealiseerde waardestijgingen tot het inkomen worden gerekend. De wetgever heeft de richtlijnen van de Hoge Raad inmiddels overgenomen in een wetsvoorstel ‘Wet tegenbewijsregeling’.
Vanwege de benodigde capaciteit voor de uitvoering van de tegenbewijsregeling, is de ingangsdatum van het wetsvoorstel ‘Wet werkelijk rendement’ uitgesteld naar 2028. De derving aan belastinginkomsten die hier volgens het kabinet mee gepaard gaat, moet worden goed gemaakt. Het kabinet stelt daarom voor om per 2026 het forfaitair rendement te verhogen naar 7,78%: zo’n 30% stijging ten opzichte van 2025. Ook in 2026 mag tegenbewijs worden geleverd, maar dat zal lang niet altijd lukken als kosten niet mogen worden afgetrokken en ongerealiseerde waardestijgingen tot het inkomen moeten worden gerekend. De belegger wordt zo vanzelf weer teruggeworpen op heffing over het forfaitair rendement.
Veel beleggers kijken daarom uit naar een zo spoedig mogelijke invoering van de Wet werkelijk rendement. Dit wetsvoorstel sluit een stuk beter aan bij de gewenste heffing over het werkelijk rendement, maar er wordt ook na 2028 nog steeds belasting geheven over nog niet gerealiseerde waardestijgingen, zoals koerswinst bij aandelen. Voor vastgoed wordt wel pas belasting geheven bij realisatie, denk aan verkoop. Al met al zullen veel beleggers straks nog met weemoed terugdenken aan de tijd dat in box 3 belasting werd geheven over een forfaitair rendement van 4%.
Voorbeeld 1
Roy is op 1 januari 2024 gestart met een aandelenbelegging van € 1.000.000 in klassiek vermogensbeheer bij ABN AMRO MeesPierson. Zijn bruto-rendement in dat jaar was 14,3%. De Belastingdienst gaat uit van een forfaitair rendement van 6,04%. Roy maakt daarom geen gebruik van de tegenbewijsregeling. Ook niet als hij hetzelfde rendement in 2026 zou behalen. Vanaf 2028 valt er voor Roy niets meer te kiezen. Hij wordt dan aangeslagen over zijn werkelijk behaald rendement, ook als dat uit ongerealiseerde koerswinst bestaat. Het overzicht laat bij eenzelfde rendement, de gestegen belastingdruk in de loop der jaren zien.
Aandelenportefeuille 1 januari €1.000.000 | 2016 | 2024 | 2026 | 2028 |
Belastingdruk box 3 | €11.706 | €20.504 | €26.569 | €45.470 |
Het jaar 2016 was het jaar waarin voor het laatst werd uitgegaan van een forfaitair rendement van 4%.
Voorbeeld 2
Martijn is vastgoedbelegger. Hij heeft drie appartementen met een totale WOZ-waarde van € 1.000.000. Zijn lening is € 500.000 met een rente van 4%. Zijn huur is € 40.000 en de jaarlijkse kosten zijn € 9.000. Martijn is zich een hoedje geschrokken van de gestegen belastingdruk. De tegenbewijsregeling levert hem in 2024 niets op: zijn kosten zijn niet aftrekbaar en de ongerealiseerde WOZ-waardestijging van 2,8% is belast. Zelfs bij deze relatief geringe stijging van de WOZ-waarde heeft het voor hem geen zin om te kiezen voor heffing over het werkelijk rendement. Als hij in 2026 hetzelfde rendement als in 2024 zou behalen, komt de heffing over het werkelijk rendement in dat jaar ietsje lager uit. Ook hier een overzicht van de gestegen belastingdruk bij dezelfde rendementen.
Vastgoedportefeuille 1 januari €1.000.000 | 2016 | 2024 | 2026 | 2028 |
Belastingdruk box 3 | €1.440 | €12.801 | €17.914 | €1.512 |
Na tegenbewijs | €17.720 |
Op het eerst gezicht lijkt de belastingdruk in 2028 ongeveer gelijk aan die in 2016. Het grote verschil ten opzichte van 2016, is dat de waardestijging van zijn vastgoed bij toekomstige verkoop wordt belast.
Voorbeeld 3
Pauline heeft zowel een aandelen- als een vastgoedportefeuille van € 1.000.000 met dezelfde rendementen als Roy en Martijn. Ze ziet dat bij deze rendementen haar belastingdruk sinds 2016 is verviervoudigd. De tegenbewijsregeling gaat ook haar niet helpen; de ongerealiseerde waardestijgingen van de aandelen en het vastgoed zijn te hoog. Bovendien zijn haar kosten niet aftrekbaar.
Aandelenportefeuille 1 januari €1.000.000
Vastgoedportefeuille 1 januari €1.000.000 |
2016 | 2024 | 2026 | 2028 |
Belastingdruk box 3 | €13.746 | €36.257 | €48.102 | €43.416 |
Bij het bepalen van de belastingdruk in 2028 is de waardestijging van haar vastgoed nog niet meegenomen. Die wordt in het nieuwe box 3-stelsel bij toekomstige verkoop belast.
Conclusie
Belastingheffing over werkelijk behaald rendement is natuurlijk eerlijker dan heffing over een forfaitair rendement. Maar anders dan in andere landen, gaat in Nederland ook nog niet gerealiseerd rendement onder ‘werkelijk rendement’ vallen. Voor veel beleggers zal dat nog steeds als niet eerlijk voelen. Vooral als de aanslag op de mat valt en de beurs ondertussen flink is gedaald. Hierdoor zal menig belegger nog wel eens met weemoed terugdenken aan vroeger tijden.
Deze blog is eerder verschenen als column in ‘Vastgoed Journaal’. Naar aanleiding van deze column is een artikel verschenen in ‘De Telegraaf’.