Privébeleggingen worden in principe belast in box 3 op basis van een forfaitair rendement. Ongeacht het werkelijk behaalde rendement. Als beleggingen in een BV (of soortgelijke entiteit) zitten, wordt wél het werkelijke rendement belast. Normaliter pas op het moment dat winst of verlies is gerealiseerd. Maar door de verplichte waardering van veel beleggingsfondsen tegen de werkelijke waarde, is in de praktijk vaak sprake van winst- of verliesneming van jaar tot jaar. Ook al heeft geen verkoop met winst of verlies plaatsgevonden. Hoe zit dat precies?
Beleggen als privépersoon
Forfaitaire heffing box 3
Wie fiscaal inwoner van Nederland is en als privépersoon beleggingen bezit, moet deze in de aangifte inkomstenbelasting in box 3 verantwoorden. In box 3 wordt vooralsnog niet het werkelijk behaalde beleggingsrendement belast. Maar wordt een forfaitair inkomen berekend over de waarde per 1 januari (peildatum) van het belastingjaar. De regering is al langer van plan om in box 3 het werkelijke rendement van spaarders en beleggers te gaan belasten. En is ook druk bezig met de voorbereidingen voor deze omschakeling. Maar dit zal niet eerder dan per 2026 ingaan.
Per 2023 is de manier waarop in box 3 de belasting wordt berekend gewijzigd door de Overbruggingswet box 3. Aanleiding voor deze wijzigingen was het zogenoemde kerstarrest van de Hoge Raad op 24 december 2021. Het vermogen in box 3 wordt onderverdeeld in drie categorieën: ‘banktegoeden’, ‘overige bezittingen’ en ‘schulden’. Voor elke categorie geldt een apart forfaitair rendement. Eerst wordt per categorie het rendement bepaald en gesaldeerd: waarde banktegoeden x forfaitair percentage + waarde overige bezittingen x forfaitair percentage -/- waarde schulden x forfaitair percentage. Door het aldus berekende rendement te delen door het nettovermogen wordt een gemiddeld effectief rendementspercentage bepaald. De verschuldigde belasting in 2023 is dan 32% x effectief rendementspercentage x nettovermogen minus heffingvrij vermogen € 57.000 per persoon.
Categorie | Banktegoeden | Overige bezittingen | Schulden |
Wat? | Rekeningsaldi, spaargeld, depoito’s, contant geld | Alles wat niet onder ‘banktegoeden’ valt | Schulden die niet in box 1 of box 2 zitten, voor zover boven een drempel van € 3.400 p.p. |
Basis voor vaststelling forfaitair rendement | gemiddelde rendement op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal 3 maanden | som van 53% van het langetermijnrendement op onroerende zaken, 33% van het langetermijnrendement op aandelen en 14% van het langetermijnrendement op obligaties | gemiddelde rentepercentage over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens |
Tijdstip vaststelling forfaitair rendement | Achteraf | Vooraf | Achteraf |
Forfaitair rendement 2023 | Nog niet bekend (2022: 0,00%) | 6,17% | Nog niet bekend (2022: 2,28%) |
Voor iemand met uitsluitend spaargeld zal de belasting zeer laag zijn zolang het rendementspercentage laag blijft. Over 2022 was dat 0,0%; het CPB schat dat voor 2023 op 0,36%. Bij een tarief van 32% bedraagt de marginale belastingdruk dan circa 0,12% als percentage van het vermogen. Voor de categorie ‘overige bezittingen’ is het forfaitaire rendement voor 2023 al vastgesteld op 6,17%. De marginale belastingdruk op het vermogen kan zo oplopen tot circa 1,97% (32% x 6,17%) voor iemand die uitsluitend overige bezittingen heeft.
Groene beleggingen
Ook onder de Overbruggingswet box 3 blijft een specifieke vrijstelling gelden voor bepaalde ‘groene beleggingen’. Dit zijn beleggingsfondsen en deposito’s uitgegeven door een zeer beperkt aantal door de overheid aangewezen instellingen. In 2023 worden ‘groene beleggingen’ niet tot de bezittingen in box 3 gerekend tot een totaalbedrag van maximaal € 65.072. Fiscaal partners kunnen gezamenlijk van een vrijstelling van € 130.144 profiteren. De vrijstelling wordt in voorkomende gevallen eerst toegepast op groene beleggingen in de categorie ‘overige bezittingen’. Zijn er geen groene beleggingen in deze categorie of resteert nog ruimte binnen de maximale vrijstelling? Dan komt (het restant van) de vrijstelling in mindering op de groene beleggingen in de categorie ‘banktegoeden’, bijvoorbeeld groene deposito’s. Daarnaast krijgt een belastingplichtige met ‘groene beleggingen’ een heffingskorting – een korting op de in totaal verschuldigde inkomstenbelasting – van 0,7% over de in box 3 vrijgestelde waarde.
Beleggen binnen een BV
Werkelijk voordeel belast
Anders dan bij belegging als privépersoon, worden binnen een BV vroeg of laat alle voordelen uit beleggingen belast met vennootschapsbelasting. Er geldt een laag tarief van 19% over de belastbare winst tot € 200.000. En een hoog tarief van 25,8% over het meerdere (cijfers 2023).
Als houder van een aanmerkelijk belang (kort gezegd: 5% of meer) in een (holding-) BV betaalt u over de winst na vennootschapsbelasting (VpB) later ooit nog inkomstenbelasting (IB) in box 2. Bijvoorbeeld als u de aandelen van uw BV verkoopt, schenkt of nalaat. Of als de BV dividend aan u uitkeert. In box 2 geldt in 2023 nog een vast tarief van 26,9%. Vanaf 2024 zal de tariefstructuur wijzigen: over de eerste € 67.000 per persoon aan inkomen in box 2 gaat het tarief omlaag naar 24,5%. Maar over het meerdere gaat het tarief omhoog naar 31%. De totale gecombineerde belasting op een euro beleggingswinst in de BV komt in 2023 op ongeveer 40,8% voor zover het lage VpB-tarief van toepassing is: 19% + 26,9% x 81%. Vanaf 2024 hangt het ervan af of de nettowinst die aan de reserves van de BV is toegevoegd tegen het lage box 2-tarief van 24,5% dan wel het hoge tarief van 31% belast wordt. De gecombineerde belastingdruk bedraagt dan minimaal 38,8% en maximaal 44,1%. Worden beleggingswinsten tegen het hoge VpB-tarief van 25,8% belast? Dan komt de gecombineerde belastingdruk in 2023 op circa 45,8%. Na invoering van een getrapte tariefstructuur in box 2 per 2024, zal dat minimaal circa 44% en maximaal circa 48,8% zijn.
Waardering van beleggingen op de balans
Volgens de regels van goed koopmansgebruik worden effectenbeleggingen, zoals aandelen en dergelijke, in de jaarrekening van een BV als hoofdregel gewaardeerd tegen de historische aanschafwaarde dan wel de lagere beurswaarde. Op die manier wordt bij per saldo stijgende koersen (boven de aankoopprijs) winstneming – en dus belastingheffing – uitgesteld tot het moment waarop de effecten worden verkocht. Maar daalt de beurkoers beneden de historische aanschafwaarde? Dan wordt de boekwaarde afgewaardeerd naar de lagere actuele waarde en wordt direct verlies genomen. Dat verlies drukt op dat moment de winst. Wanneer de beurskoers later weer stijgt, wordt de boekwaarde weer verhoogd – maar niet verder dan tot de historische aanschafwaarde – wat de winst op dat moment verhoogt. Het eerdere fiscale verlies wordt dan feitelijk weer teruggenomen.
Belangrijke uitzondering op de hoofdregel
Op de hoofdregel bestaat sinds 1 augustus 2007 een belangrijke uitzondering. Sindsdien staat in de belastingwet een bepaling die stelt dat ieder belang in een zogenaamde ‘vrijgestelde beleggingsinstelling’ (VBI) steeds tegen de waarde in het economische verkeer – de actuele waarde dus – moet worden gewaardeerd. Deze waarderingsregel is van overeenkomstige toepassing op belangen in niet in Nederland gevestigde beleggingsinstellingen die net als een VBI beleggen in ‘financiële instrumenten’, niet zijn onderworpen aan een belastingheffing naar de winst en ook niet verplicht zijn hun winst jaarlijks uit te keren om voor belastingvrijstelling in aanmerking te komen.
In de praktijk voldoet het leeuwendeel van de – veelal in Luxemburg of Ierland gevestigde – beleggingsfondsen voor het grote publiek aan deze kenmerken. En moet een BV die in dergelijke beleggingsfondsen belegt dus ook aan de verplichte waarderingsregel voldoen. Uitstel van winstneming ingeval van waardestijging boven de historische aankoopwaarde is dan dus niet aan de orde. Bij stijgende koersen wordt direct winst genomen. En bij dalende koersen wordt direct verlies genomen. Ook al vindt geen verkooptransactie plaats.