Direct naar content

Opkomst en ondergang van de spaar-bv

Gepubliceerd op:
3 min. leestijd

Door gestaag verder dalende spaarrentes in het vorige decennium, begon box 3 voor spaarders steeds meer te knellen. Steeds meer mensen zochten hun heil in een spaar-bv. Het kerstarrest van de Hoge Raad over box 3 zorgde voor een ommekeer. Voor wie kan een spaar-bv nog aantrekkelijk zijn?

Box 3 aanvankelijk pretbox

In het begin werd box 3 van de Wet IB 2001 nog liefkozend de ‘pretbox’ genoemd. Immers, je betaalde 30% belasting over een verondersteld rendement van slechts 4% op je privévermogen, ofwel effectief 1,2% van je vermogen. Terwijl je destijds vrijwel zonder risico al meer rendement kon maken dan 4%. Er was dan ook niemand die erover peinsde om privévermogen in een bv te stoppen. In dat geval betaalde je aan vennootschapsbelasting (Vpb) en later nog IB in box 2 aanvankelijk ruim 51% belasting over het werkelijke rendement. Alleen als het werkelijke rendement lager was dan ongeveer 2,3% (omslagpunt, te berekenen als 1,2%/51%) zou de belasting in een bv-structuur voordeliger zijn.

In 2007 daalde het Vpb-tarief substantieel en bleef het jarenlang 20% over de winst tot € 200.000 en 25% daarboven. De gecombineerde belastingdruk op een euro rendement in de bv daalde daardoor en kwam op minimaal 40% (= 20% + 25% x 80%) en maximaal 43,75% (= 25% + 25% x 75%). Waardoor het omslagpunt iets hoger kwam te liggen. Bij een Vpb-tarief van 20% lag het omslagpunt op 3% (= 1,2%/40%) en bij 25% Vpb op ca. 2,75% (= 1,2%/43,75%). Ook toen nog geen reden om spaargeld van privé naar een bv over te hevelen.

Duikvlucht spaarrente

Dat veranderde toen de spaarrente in 2008 en 2009 daalde naar ongeveer 2%. En na een korte opleving in 2011 en 2012 steeds verder daalde, om uiteindelijk rond 2021 een historisch dieptepunt te bereiken. De spaarrente daalde daardoor steeds verder beneden het omslagpunt waarbij de bv voordeliger is. De spaar-bv werd in die jaren door steeds meer (vermogende) spaarders ontdekt, als alternatief voor de steeds meer gehate box 3. Ook in de jaren vóór 2017 al werden vele procedures gevoerd over box 3 tot aan de Hoge Raad, maar steeds zonder succes. Het verschil in belastingdruk tussen box 3 en de bv werd vanaf 2017 alleen maar groter. Door het forfaitaire rendement te laten toenemen naarmate het box 3-vermogen groter is, werd box 3 voor spaarders met substantieel vermogen steeds onaantrekkelijker. De effectieve belasting in box 3 kon oplopen tot ruim 1,7%. Terwijl door de daling van het lage Vpb-tarief tot uiteindelijk 15% in 2021 de gecombineerde belasting binnen de bv kon dalen tot circa 38%. De spaar-bv werd door deze ontwikkelingen alleen maar nóg populairder.

Kerstarrest box 3

Het kerstarrest van de Hoge Raad in 2021 luidde feitelijk het failliet in van de spaar-bv in zijn zuivere vorm. De Hoge Raad verklaarde het belasten van veronderstelde (rente)inkomsten die belastingbetalers nooit hadden genoten in strijd met het EVRM, wat voor een groep bezwaarmakers vanaf 2017 en (vooralsnog) voor andere belastingbetalers vanaf 2021 rechtsherstel opleverde. Inmiddels is dit vanaf 2023 ook in de wetgeving geformaliseerd. Onder de huidige Overbruggingswet box 3 worden ‘banktegoeden’ belast op basis van een apart forfaitair rendement dat meer in lijn ligt met de werkelijke rentestand in het belastingjaar. Het tarief is momenteel 32% en stijgt stapsgewijs door tot 34% in 2025. De gecombineerde belasting van Vpb en IB box 2 in de bv ligt met minimaal 38,8% en maximaal 48,8% inmiddels een stuk hoger. Onderbrengen van spaargeld in een bv is daardoor niet langer voordelig.

Laag renderende ‘overige bezittingen’

Echter, privévermogen dat niet valt onder ‘banktegoeden’ wordt gerekend tot de categorie ‘overige bezittingen’. Hiervoor geldt een forfaitair rendement dat gebaseerd wordt op langjarige gemiddelde rendementen uit het verleden voor aandelen, onroerend goed en obligaties. En in de praktijk flink kan afwijken van het werkelijke rendement in het belastingjaar. In 2023 is dat vastgesteld op 6,17%, wat resulteert in een effectieve belasting van ongeveer 2% van het vermogen. Voor ‘overige bezittingen’ met een relatief laag rendement kan het daardoor nog wél voordelig zijn om die in een bv onder te brengen. Het omslagpunt ligt tussen ongeveer 4,1% en 5,2%, afhankelijk van welk Vpb-tarief en IB-tarief in box 2 toepasselijk is. Bij lagere rendementen is de bv dan nog steeds voordeliger.

Toekomst box 3

De regering is druk bezig om belastingheffing over het werkelijke rendement in box 3 mogelijk te maken, vermoedelijk vanaf 2027. Wanneer zowel privé (box 3) als binnen een bv het werkelijke rendement wordt belast, is het een kwestie van vergelijken van de belastingdruk op dat werkelijke rendement. Het is dan de vraag of het belastingtarief in box 3 op het werkelijke rendement lager of hoger zal zijn dan de gecombineerde belasting in de bv. Op basis van de nu bekende belastingtarieven zal de gecombineerde belastingdruk van minimaal 38,8% en maximaal 48,8% in de bv hoger zijn dan het tarief in box 3 van 34%. In dat geval zal een bv ook voor ‘overige beleggingen’ niet langer voordelig zijn.

Heeft u een vraag over dit artikel?

De specialisten van ABN AMRO MeesPierson komen graag met u in contact.