Direct naar content
7 min. leestijd

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat box 3 niet door de beugel kan. Er is sprake van discriminatie tussen belastingplichtigen en er is strijd met het eigendomsrecht. Concreet betekent dit oordeel dat in situaties waarin het werkelijke rendement lager is dan het veronderstelde rendement, de belasting berekend moet worden over het werkelijke rendement. Inmiddels is de uitspraak twee weken oud. Een goed moment voor een eerste reflectie.

Nader over de uitspraak

Voor een uitgebreidere samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad verwijs ik u naar ons artikel “Box 3 opnieuw in strijd met Europees recht”. Een uitwerking van het huidige wettelijke systeem vindt u in ons artikel “Belasting betalen in box 3, hoe zit dat?”.

De kern van het probleem

De functie van box 3 is het heffen van belasting over het inkomen uit vermogen. De wet gaat uit van veronderstelde rendementen. Dat levert een stabiele inkomstenstroom op voor de overheid en is voor de Belastingdienst makkelijk in de uitvoering.

Maar wat nu als iemand minder rendement haalt dan het veronderstelde rendement? Dan betaalt men belasting over ‘lucht’. Veel mensen vinden dit onrechtvaardig. Zeker als het gaat over vermogensbestanddelen, waarvan vaststaat dat die een lager rendement hebben dan het veronderstelde rendement. Denk aan een familielening met een lage rente of obligatieleningen. Ook bij verpachte grond en verhuurde woningen kan het rendement tegenwoordig beperkt zijn.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het wettelijke systeem niet door de beugel kan. Het feit dat hogere rendementen onbelast blijven en het gemiddelde over een periode van meerdere jaren best redelijk is, zijn niet voldoende rechtvaardigingen voor de huidige veronderstellingen in box 3. De Hoge Raad stelt dat bij lagere rendementen de belasting moet worden berekend over het lagere werkelijke rendement. Dat moet wel worden berekend over het gehele vermogen, en niet per bestanddeel apart.

Wie worden er door de uitspraak geraakt?

De uitspraak van de Hoge Raad heeft enorme gevolgen voor vele belastingplichtigen, hun adviseurs en de overheid. Het Ministerie van Financiën ziet een gat geslagen in de begroting. Er wordt gesproken over een bedrag van € 4 miljard.

De Belastingdienst zal uitvoering moeten geven aan de uitspraak. Belastingplichtigen zullen in staat gesteld moeten worden om aan te tonen dat hun werkelijke rendement lager is. Voor zover er al belasting is betaald, zal dat kunnen leiden tot een teruggaaf.

Er is ook een politieke dimensie natuurlijk. Zo zijn er de vragen hoe men omgaat met het gat in de begroting en of men de wetgeving wil/kan aanpassen.

De uitspraak in de praktijk

De omvang van de ‘hersteloperatie’ zal enorm zijn. Zowel aan de kant van de belastingplichtigen als aan de kant van de Belastingdienst. Waarschijnlijk realiseren we ons de omvang van deze operatie nog niet ten volle. De praktijk levert vaak vraagstukken op die vooraf niet zijn voorzien.

Belastingplichtigen zullen zich de vraag stellen of zij in een jaar een lager rendement hebben behaald dan het veronderstelde rendement. Gelukkig heeft de Hoge Raad hiervoor spelregels gegeven. Zo mogen kosten niet in aftrek worden gebracht. Vermogensoverzichten van banken zullen gecorrigeerd moeten worden voor opnames en bijstortingen. Een opname van een bankrekening leidt immers tot een lager eindsaldo, maar is geen verlies.

Voor vermogen bij banken lijkt dit nog wel te doen. Hoewel het bijvoorbeeld nog een vraag of rente die op 1 januari 2024 wordt bijgeschreven inkomen in 2024 is of aan 2023 moet worden toegerekend.

Bij vastgoedbeleggingen kan het ook ingewikkeld worden. Een verbouwing kan tot een hogere WOZ-waarde leiden, maar is geen winst en moet dus leiden tot een correctie van de kostprijs? En dan is er de praktische vraag of alle gegevens wel bewaard zijn gebleven.

Over welke jaren gaat het?

In afwachting op de uitspraak is de belastingheffing over box 3 in de pauzestand gegaan, in situaties met overig vermogen in box 3. In beginsel zijn voor de jaren 2021, 2022 en 2023 geen definitieve aanslagen opgelegd. Belastingplichtigen hoefden voor deze jaren geen bezwaar te maken, dus iedereen kan voor deze jaren handelen op basis van de uitspraak.

Voor de 2017 – 2020 is het uitgangspunt dat alleen bezwaarmakers de uitspraak kunnen inzetten. Hierover loopt nog een procedure, dus dit dossier is nog niet gesloten.

Gedurende deze jaren zijn er in box 3 verschillende systemen geweest en belastingplichtigen kunnen per jaar en per fiscale partner zelf tussen deze systemen kiezen. Het wordt nog een uitdaging dat te vangen in een rekenmodel!

De uitspraak geldt ook voor de belastingjaren 2024, 2025 en 2026. Het streven is om per 2027 een nieuw systeem in te voeren, waarbij het werkelijke rendement het uitgangspunt is.

Box 3 vanuit verschillende perspectieven

Hierna bekijk ik de nieuwe situatie vanuit het perspectief van:

  • Beleggers
  • Familieleningen
  • Schenkingen op papier
  • Een vakantiewoning
  • De wetgever

Rendementsneutraal beleggen in box 3?

Box 3 leverde de situatie op dat men belasting moet betalen, ongeacht het rendement. Dus ook belasting betalen bij een laag rendement of zelfs bij een verlies. Dat voelde niet goed.

Voor sommigen was dit aanleiding om niet te gaan beleggen. Soms bracht men vermogen van box 3 over naar box 2. Voor spaargeld was dat al niet meer gunstig en dat lijkt nu voor overige bezittingen ook het geval te zijn. De belastingdruk in box 2 bestaat uit de combinatie van vennootschaps- en box 2-belasting. Afgerond bedraagt deze ten minste 39% terwijl het tarief in box 3 met 36% lager is. Maar toch zeg ik ‘lijkt’. Het is namelijk niet helemaal een vergelijking van ‘appels met appels’. Zo is er in box 2 wel kostenaftrek en ook verliesverrekening over meerdere jaren. Dat geldt niet voor box 3. Box 2 kan verder praktisch zijn voor beleggingen waarvan het lastig is om jaarlijks de waarde vast te stellen. Denk aan panden waarvoor de WOZ-waarde niet geldt of een belegging in een startup.

Een grote plus voor box 3 is dat het maximaal te belasten rendement 6,04% is (voor 2024). Maakt men 10% rendement? Dan blijft het overrendement onbelast. Een grote plus, vanuit het perspectief van beleggers. De wetgever zal dit anders bekijken. Die moet wel een stap terugdoen bij lagere rendementen, maar mag niet extra heffen bij hogere rendementen. De wet met het veronderstelde rendement van 6,04% geldt immers nog.

Op hoofdlijn lijken de uitgangspunt vanaf nu:

  • Beleggen gebeurt in box 3
  • Bij lagere rendement is ook de belasting lager
  • Bij hoge rendementen mag de vlag twee keer uit. Eén keer omdat er een hoog rendement is behaald en een tweede keer omdat de belasting relatief beperkt blijft.

Geen ingewikkelde bijsluiter meer?

Veel ouders helpen hun kinderen bij het kopen van een huis met een familielening. En veel ouders hebben schenkingen op papier gedaan aan hun kinderen. In beide gevallen leverde dat een ‘ingewikkelde bijsluiter’ op over de situatie in box 3.

Bij de familielening was de rente vaak lager dan het veronderstelde rendement, wat een relatief zware belastingdruk kon opleveren bij de ouder. Bij de schenking op papier mocht de ouder de forfaitaire leenrente van ongeveer 2,5% in aftrek brengen, terwijl de echte rente 6% was. Deze plooien zijn grotendeels glad gestreken.

Een vakantiewoning

Een vakantiewoning in Nederland is ook onderdeel van het vermogen in box 3. Men wordt geacht het veronderstelde rendement van 6,04% te behalen. Dat geldt ook in de situatie waarin de vakantiewoning niet wordt verhuurd. Dat kan de situatie opleveren dat er wel belasting moet worden betaald, maar er geen inkomen is. Dat zien we treffend terug bij bezitters van een vakantiewoning op bijvoorbeeld de waddeneilanden. De WOZ-waarde kan maar zo € 1 miljoen bedragen en dan is de belasting € 21.700 (verondersteld rendement van 6,04% over de WOZ-waarde maal het tarief van 36%).

Biedt de uitspraak van de Hoge Raad hier soelaas? Dat is maar de vraag. Er moet voor de berekening van het werkelijke rendement namelijk niet alleen worden gekeken naar eventuele huurinkomsten maar ook naar een stijging van de WOZ-waarde. Dat geldt ook als een waardestijging nog niet is gerealiseerd bij een verkoop. In de afgelopen jaren is de WOZ-waarde mogelijk steeds meer dan 6% geweest. De uitspraak van de Hoge Raad biedt dan geen verlichting.

Heeft u een vakantiehuis in het buitenland? Dan heeft u recht op vermindering van box 3-belasting, voor zover de box 3-belasting is toe te rekenen aan uw ‘buitenlandse vermogen’. Het buitenlandse vermogen telt zo niet mee voor de vaststellen van het inkomen uit box 3. Dat geldt ook voor het inkomen uit de buitenlandse woning, voor het vaststellen van het werkelijke inkomen.

Op naar een tweede reflectie

Deze gedachten komen op, nu de stof van de uitspraak wat is gaan dalen. Overwegend plussen bij belastingplichtigen, een grote min voor de schatkist en een hersteloperatie die zijn weerga niet kent.

Overzie ik alle aspecten? Waarschijnlijk niet. De praktijk zal ons zeker gaan verrassen en tot nieuwe inzichten leiden.

De vraag is ook wat de reactie is vanuit de politiek. Men heeft de uitspraak in beraad. Kan men iets bedenken om het overrendement vanaf 1 januari 2025 wel te belasten in box 3? Het nieuwe kabinet wilde de belastingverhoging van box 3 terugdraaien, maar is dat gezien het gat in de begroting nog logisch? Vragen die we nu nog niet kunnen beantwoorden.

Box 3 staat in het middelpunt van de belangstelling en dat zal nog wel even zo blijven. We volgen de ontwikkelingen dan ook op de voet.

Heeft u een vraag over dit artikel?

De specialisten van ABN AMRO MeesPierson komen graag met u in contact.