Direct naar content

Veel mensen hebben privé spaargeld of beleggingen. Of een tweede woning, zoals een vakantiewoning. Als de totale waarde van deze bezittingen boven een bepaald bedrag uitkomt, het zogenaamde ‘heffingvrije vermogen’, moet u inkomstenbelasting in box 3 betalen. Als gevolg van het kerstarrest van de Hoge Raad , vergelijkt de Belastingdienst over 2022 twee berekeningen: een op basis van het wettelijke systeem in 2022 en een op basis van de zogenaamde ‘forfaitaire spaarvariant’. De voor u voordeligste uitkomst telt. Hoe zit dat precies?

Geen vermogensbelasting maar inkomstenbelasting

Hoewel de belasting in box 3 in de volksmond wel ‘vermogensbelasting’ wordt genoemd, is het fiscaaltechnisch een ‘inkomstenbelasting’. Alleen betaalt u vooralsnog geen belasting over de werkelijke opbrengsten van uw vermogen, maar over een voor iedereen gelijk verondersteld (forfaitair) inkomen.

Vermogen op de peildatum is leidend

Voor box 3 is de stand van uw vermogen op 1 januari van het belastingjaar bepalend (peildatum). Feitelijk staat de belasting die u over dat jaar moet betalen in box 3 dan al vast. Ongeacht het werkelijke rendement dat u gaat behalen en eventuele andere veranderingen die later in het jaar in uw vermogen optreden.

Uw grondslag sparen en beleggen

Om uw box 3-belasting te berekenen, moet u eerst het totale box 3-vermogen weten waarover u belasting betaalt. De waarde van uw bezittingen verminderd met (het aftrekbare deel van) uw schulden op 1 januari van het jaar waarvoor u aangifte doet is de ‘rendementsgrondslag’. Daarvan trekt u het ‘heffingvrij vermogen’ af. Dit is het deel van uw vermogen waarover u geen belasting hoeft te betalen, ofwel de vrijstelling. Dit bedrag is voor iedere belastingplichtige gelijk en bedraagt in 2022 € 50.650 per persoon (fiscaal partners samen € 101.300). Het totaalbedrag dat u nu hebt berekend na aftrek van het heffingvrij vermogen, heet in uw jaarlijkse belastingaangifte de ‘grondslag sparen en beleggen’.

Welke bezittingen en schulden tellen mee in box 3?

Het voert te ver om exact uit te leggen wanneer iets meetelt voor box 3. Kort gezegd betreft het alles van waarde, wat niet in box 1 of box 2 zit en niet expliciet is vrijgesteld, zoals bijvoorbeeld bepaalde groene beleggingen. De precieze regels over wat bezittingen en schulden zijn, leest u op de website van de Belastingdienst.

De meest voorkomende box 3-bezittingen zijn spaargeld, beleggingen zoals aandelen, obligaties en beleggingsfondsen en onroerend goed zoals een vakantiewoning. Ook contant geld en cryptovaluta tellen mee, net als geld dat u hebt uitgeleend (vorderingen), behalve als dit bijvoorbeeld aan uw eigen BV is.

Het belangrijkste bezit dat niet in box 3 valt, is uw eigen woning. Deze zit namelijk in box 1. Ook bijvoorbeeld aandelen in uw eigen BV tellen niet mee in box 3. De inkomsten uit uw eigen BV worden belast in box 2.

Veel voorkomende schulden in box 3 zijn consumptieve leningen voor bijvoorbeeld een auto of vakantie of een roodstand op een betaalrekening. Ook de meeste studieschulden tellen mee. Van het totale bedrag aan box 3-schulden is in 2022 een bedrag van € 3.200 (fiscaal partners samen € 6.400) niet aftrekbaar, de zogeheten schuldendrempel. Het bedrag dat overblijft, trekt u af van uw box 3-bezittingen. Een belangrijke schuld voor veel huishoudens is de hypotheekschuld voor de eigen woning. Net als de eigen woning zelf, telt de hypotheekschuld meestal niet mee in box 3 maar in box 1. Lees hiervoor de regels over een eigenwoningschuld op de site van de Belastingdienst.

Belasting over een forfaitair rendement

Eerder las u al dat in box 3 niet de werkelijke opbrengsten, maar een voor iedereen gelijk verondersteld (forfaitair) rendement wordt belast. Een belangrijke reden hiervoor is dat de uitvoering eenvoudiger is. Daarnaast zijn de belastinginkomsten voor de staatskas beter te voorspellen bij een forfaitair rendement dan bij een belasting over het werkelijke rendement. Vooral voor spaarders pakte dat de afgelopen jaren zeer nadelig uit. Zij moesten belasting betalen over een rendement dat zij in werkelijkheid niet hadden behaald. Dit leidde tot diverse gerechtelijke procedures, met als uiteindelijk resultaat het zogenoemde ‘kerstarrest’ over box 3 van de Hoge Raad. Deze besliste dat belastingplichtigen rechtsherstel moesten krijgen. Hiervoor is de ‘forfaitaire spaarvariant’ bedacht, welke ook voor de belastingheffing in 2022 van belang is (zie hierna).

De regering wil in de toekomst het werkelijke rendement gaan belasten. Maar een dergelijke stelselwijziging zal op zijn vroegst pas per 2026 kunnen plaatsvinden. Tot die tijd zal vanaf 2023 de belastingheffing in box 3 plaatsvinden op basis van de Overbruggingswet box 3, die is gebaseerd op de voor het rechtsherstel gebruikte forfaitaire spaarvariant.

Twee verschillende berekeningen

Voor belastingjaar 2022 berekent de Belastingdienst de verschuldigde box 3-heffing op basis van het wettelijke stelsel. En vergelijk die met de uitkomst volgens de forfaitaire spaarvariant. Levert de berekening volgens de forfaitaire spaarvariant een lagere belasting op, dan betaalt u dat lagere bedrag. Maar is de uitkomst volgens het wettelijke stelsel lager, dan betaalt u dat lagere bedrag. De voor u voordeligste uitkomt telt dus. Hierna zal ik beide rekenmethodes toelichten en sluit ik vervolgens af met een rekenvoorbeeld.

Wettelijk stelsel 2022

In het wettelijke stelsel in 2022 zijn er drie ‘vermogensschijven’ en twee ‘rendementsklassen’. Naarmate de ‘grondslag sparen en beleggen’ hoger is, komt meer vermogen in een hogere schijf terecht en wordt het vermogen effectief zwaarder belast. In de eerste schijf wordt uitgegaan van een fictieve vermogensmix, bestaande uit 67% spaargeld (rendementsklasse I) en 33% overige beleggingen (rendementsklasse II). In de tweede vermogensschijf wordt een verhouding van 21% spaargeld en 79% overige beleggingen verondersteld. En in de derde vermogensschijf wordt aangenomen dat voor 100% wordt belegd. Doordat aan het beleggingsgedeelte een veel hoger forfaitair rendement wordt toegerekend (2022: 5,53%) dan aan het spaargedeelte (2022: -0,01%), loopt het gemiddelde rendementspercentage op naarmate meer vermogen in hogere schijven terechtkomt. In 2022 zijn deze rendementspercentages in de eerste, tweede en derde vermogensschijf respectievelijk 1,82%, 4,37% en 5,53%. Door deze percentages toe te passen op het gedeelte van de grondslag sparen en beleggen in de verschillende vermogensschijven, berekent men het voordeel uit sparen en beleggen. Hierover is in 2022 31% belasting verschuldigd. De effectieve belasting als percentage tot het vermogen in de drie vermogensschijven komt uit op respectievelijk 0,56%, 1,35% en 1,71%.

Vermogensschijf forfaitair rendement spaargeld forfaitair rendement beleggingen gewogen gemiddelde belasting als % van vermogen
€ 0 − € 50.650 67% x -0,01% 33% x 5,53% 1,82% 0,56%
€ 50.650 − € 962.350 21% x -0,01% 79% x 5,53% 4,37% 1,35%
vanaf € 962.350 0% x -0,01% 100% x 5,53% 5,53% 1,71%

Forfaitaire spaarvariant

Bij de forfaitaire spaarvariant wordt niet langer uitgegaan van een voor iedereen gelijk veronderstelde vermogensmix, maar is de werkelijke vermogensmix van iedere individuele belastingplichtige het uitgangspunt. Het vermogen in box 3 wordt daarbij ingedeeld in ‘banktegoeden’, ‘overige bezittingen’ en ‘schulden’. Waarbij aan elk van deze categorieën een bepaald forfaitair rendement wordt toegerekend. Het rendement voor ‘overige bezittingen’ is gelijk aan het rendement voor rendementsklasse II onder het wettelijke stelsel in 2022 en bedraagt 5,53%. En is gebaseerd op rendementen uit het verleden van onroerend goed, aandelen en obligaties. Terwijl de percentages voor ‘banktegoeden’ en ‘schulden’ zijn gebaseerd op gemiddelden in het betreffende jaar zelf. Voor 2022 komen deze percentages uit op respectievelijk 0,00% en 2,28%.

Categorie forfaitair percentage 2022
Banktegoeden 0,00%
Overige bezittingen 5,53%
schulden 2,28%

De berekening van het voordeel uit sparen en beleggen loopt wezenlijk anders dan bij het wettelijke stelsel. Eerst wordt het ‘rendement’ berekend over de verschillende bestanddelen van de rendementsgrondslag: 0,00% x banktegoeden + 5,53% x overige bezittingen -/- 2,28% x schulden. Het ‘rendement’ wordt ten minste op nihil gesteld, mocht dit saldo negatief uitvallen. Door het ‘rendement’ te delen door de rendementsgrondslag (saldo vóór aftrek van het heffingvrije vermogen) wordt het effectieve rendementspercentage (hierna ‘ERP’) berekend. De samenstelling van het vermogen (‘vermogensmix’) bepaalt dus het ERP. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt vervolgens berekend door het ERP te vermenigvuldigen met de grondslag sparen en beleggen (saldo na aftrek van het heffingvrije vermogen). En daarover is dan 31% belasting verschuldigd in 2022.

Fiscaal partners

Hebt u een fiscaal partner voor de inkomstenbelasting? Dan mag u de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen in uw belastingaangifte naar wens verdelen tussen beide partners. Onder het wettelijke stelsel is een 50:50-verdeling bij grotere vermogens doorgaans gunstig, omdat zo de vermogensschijven gelijkmatig worden opgevuld. Bij de forfaitaire spaarvariant wordt het ‘effectieve rendementspercentage’ (ERP) berekend op basis van de gezamenlijke rendementsgrondslag. En wordt het ERP vervolgens losgelaten op ieders aandeel in de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen. De in totaal verschuldigde belasting is dan in beginsel niet afhankelijk van de gekozen verdeling. U bent fiscaal partner als u getrouwd bent of een geregistreerd partnerschap hebt. En in sommige situaties ook als u samenwoont met iemand op hetzelfde adres. Bekijk de uitleg van de regels op de site van de Belastingdienst.

Rekenvoorbeeld

Anne en Thomas zijn fiscaal partners. Hun gezamenlijke vermogen bestaat uit:

Banktegoeden                                             € 300.000

Overige bezittingen                                   € 400.000

Aftrekbaar deel schulden                          € 100.000  –

Rendementsgrondslag                              € 600.000

Heffingvrij vermogen totaal                      € 101.300  –

Grondslag sparen en beleggen totaal    € 498.700

Berekening volgens wettelijk stelsel 2022

We gaan vooralsnog uit van een 50:50-verdeling. Ieder geeft de helft van € 498.700 aan, zijnde € 249.350. Het forfaitaire inkomen wordt dan:

Vermogen        Forfaitair %                      Rendement

€ 50.650                    1,82%                                € 921

€ 198.700                  4,37%                             € 8.676   +

€ 249.350                                                         € 9.597

Verschuldigde belasting: 31% x € 9.597 = € 2.975 per persoon, ofwel € 5.950 in totaal.

Berekening volgens forfaitaire spaarvariant

Categorie         Forfaitair %                      Rendement

€ 300.000                  0,00%                                     € 0

€ 400.000                  5,53%                          € 22.120   +

€ 100.000 –              2,28%                             € 2.280  –

€ 600.000                                                       € 19.840

Effectief rendementspercentage: € 19.840 / € 600.000 = 3,30% (afronding naar beneden op 2 decimalen).

Bij een 50:50-verdeling tussen partners komt het voordeel uit sparen en beleggen per persoon uit op 3,30% x € 249.350 = € 8.228.

Verschuldigde belasting: 31% x € 8.228 = € 2.550 per persoon, ofwel € 5.100 in totaal. Dat is € 850 minder dan volgens het wettelijke systeem in 2022. Dit lagere bedrag telt dus.

Extra voordeel door optimale patnerverdeling

In bepaalde gevallen kan bij de aangifte over 2022 extra voordeel ontstaan door de grondslag sparen en beleggen ‘scheef’ te verdelen tussen fiscaal partners in plaats van een 50:50-verdeling. Dat voordeel ontstaat in dit geval door aan de ene partner € 50.650, het bedrag van de eerste vermogensschijf in het wettelijke stelsel, toe te delen. Voor die partner blijft het forfaitaire rendement dan beperkt tot 1,82%. Dat is in ons voorbeeld minder dan 3,30%, zodat voor die partner de verschuldigde belasting volgens het wettelijke stelsel het laagste is. De andere partner krijgt het resterende, grotere deel van de grondslag sparen en beleggen toebedeeld. Gemiddeld komt het forfaitaire rendement voor die partner bij de bedragen in dit voorbeeld uit op circa 4,08%. Dat is hoger dan 3,30%, waardoor voor deze partner de forfaitaire spaarvariant voordeliger uitvalt. Zo hebben ze het beste van twee werelden.

Anne: wettelijk stelsel voordeliger

Anne delen we in de aangifte € 50.650 toe.

Vermogen        Forfaitair %                      Rendement

€ 50.650                    1,82%                                € 921

Verschuldigde belasting Anne: 31% x € 921 = € 285.

Thomas: forfaitaire spaarvariant voordeliger

Thomas krijgt het resterende vermogen toebedeeld van de gezamenlijke grondslag sparen: € 498.700 – € 50.650 = € 448.050. Het effectief rendementspercentage (ERP) wordt op basis van het gezamenlijke vermogen berekend, zijnde 3,30% (zie hiervoor). Zijn voordeel uit sparen en beleggen komt op 3,30% x € 448.050 = € 14.785.

Verschuldigde belasting Thomas: 31% x € 14.785 = € 4.583.

Samen: € 285 + € 4.583 = € 4.868. Deze ‘scheve’ verdeling levert in dit voorbeeld een extra voordeel op van € 5.100 – € 4.868 = € 232.

Heeft u een vraag over dit artikel?

De specialisten van ABN AMRO MeesPierson komen graag met u in contact.