Er wordt vaak beweerd dat windmolens niet op wind maar op subsidie draaien. Op zich zit daar wat in, want zonder subsidie geen windmolens. Toch is het ten dele waar. Met deze claim wordt nagelaten na de maatschappelijke kosten van CO2-uitstoot mee te nemen.
Zolang de belasting op CO2-uitstoot niet opweegt tegen de maatschappelijke kosten ervan, is er sprake van subsidie voor fossiel, weliswaar niet expliciet maar impliciet. De vergissing deze impliciete subsidie over het hoofd te zien, wordt vaker gemaakt. Als die wél in de afweging wordt meegenomen, komt windenergie veel gunstiger uit de vergelijking naar voren. Het voorstel om meer windmolens te bouwen valt dan minder luchtig opzij te schuiven.
Was Nederland hier tien jaar geleden maar serieuzer mee aan de slag gegaan, dan had het voorop kunnen lopen. Meer windenergie zou dan een mooi concurrentievoordeel opleveren. Het rendement is de afgelopen tien jaar fors gestegen. De balans slaat hierdoor steeds meer door naar groene energie. Ook zonnepanelen zijn immers rendabeler geworden. Dankzij allerlei innovaties leveren windmolens en zonneparken meer energie tegen lagere kosten. Dat is goed nieuws, want de kostendaling zorgt ervoor dat het aandeel groene energie wereldwijd stijgt. Daarmee komt een belangrijke voorwaarde om de klimaatdoelen te realiseren stapje voor stapje binnen bereik.
Toch is het te vroeg om te juichen. De opkomst van groene energie gaat gepaard met een groeiende behoefte aan energieopslag. Nu is er al reservecapaciteit nodig om piekbelasting op te vangen. Bij een overgang naar wind- en zonne-energie neemt het belang van reservecapaciteit verder toe. Er zijn tenslotte momenten dat de zon minder fel schijnt en dat de wind is gaan liggen.
De vraag naar energie laat zich weinig gelegen liggen aan de momenten dat energie opwekken even niet mogelijk is. Grotere energiereserves zijn dus nodig. Om hoeveel opslagcapaciteit gaat het dan? Helaas is deze vraag niet eenvoudig te beantwoorden. Een voorlopige vuistregel is dat wanneer driekwart van de energie uit hernieuwbare bronnen komt, er reserves nodig zijn ter grootte van een derde van de piekbelasting. Dat is een formidabele hoeveelheid energie, zeker op wereldschaal.
Wat zijn de mogelijkheden om die op te slaan? Wateropslag is verreweg de meest gebruikte methode. Naar hoger gelegen meren opgepompt water wordt naargelang de behoefte via energieturbines naar beneden geleid. De mogelijkheden om dit uit te breiden zijn beperkt door de geografische vereisten. In de toekomst moeten we dus meer gebruikmaken van mechanische, thermische en chemische alternatieven.
Het Internationaal Energieagentschap heeft hoge verwachtingen van batterijen. Het rekent erop dat de batterijopslagcapaciteit het komend decennium jaarlijks met 25 procent toeneemt. Dankzij de opkomst van de elektrische auto vinden er veel innovaties plaats en stijgt de productie van batterijen. Zo krijgt de heilige koe een nieuwe rol: die van redder in nood in plaats van grote vervuiler. Het agentschap voorziet nóg een rol: tijdens daluren opgeladen auto’s kunnen een uitstekende buffer vormen voor momenten van piekgebruik. Dan hebben we straks niet alleen een auto voor de deur maar ook een batterij.