Direct naar content

Per 2023 is de Overbruggingswet box 3 ingevoerd. Deze wet regelt hoe de belastingheffing over uw privévermogen op basis van forfaitaire (voor iedereen gelijk veronderstelde) rendementen plaatsvindt, totdat uw werkelijke rendement kan worden belast. Dat zal vermoedelijk niet eerder zijn dan 2027. De regering heeft onderzocht of, en zo ja hoe, de forfaitaire percentages tijdens de overbruggingsperiode al dichter kunnen aansluiten bij werkelijk gerealiseerde rendementen van belastingbetalers. Het Belastingplan 2024, dat ook door de Eerste Kamer is aangenomen, levert een aantal aanpassingen op.

  1. Het aandeel in het vermogen van een VvE

    Eigenaren van een appartementsrecht zijn automatisch lid van een Vereniging van Eigenaren (VvE) en betalen periodiek servicekosten. De VvE betaalt hiermee allerlei algemene kosten die gemaakt worden voor het appartementsgebouw. Zoals voor verzekering, tuinonderhoud, verlichting van algemene ruimtes en dergelijke. Daarnaast bouwt de VvE reserves op om periodiek groot onderhoud te bekostigen. Zoals schilderwerk en reparatie, of vervanging van bepaalde installaties.

    De eigenaren hebben als lid van de VvE een aandeel in het vermogen van de VvE. Dit is een vermogensrecht dat valt in de categorie ‘overige bezittingen’ van box 3, waarvoor in 2024 een forfaitair rendement geldt van 6,04%. Terwijl de VvE deze reserves in de regel aanhoudt op een spaarrekening. Het aandeel in het vermogen van de VvE wordt daarom voortaan gerekend tot de categorie ‘banktegoeden’. Daarvoor geldt een forfaitair rendement dat wordt afgeleid van het gemiddelde rendement op kortlopende deposito’s. Dat sluit beter aan bij het rendement op een spaarrekening. De maatregel krijgt terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023.

  2. Vermogen op derdengeldenrekening notaris of gerechtsdeurwaarder

    Op een derdengeldenrekening houdt een notaris tijdelijk gelden aan namens cliënten in verband met transacties waarbij de notaris is betrokken. Bijvoorbeeld bij de overdracht van onroerend goed. Zo worden deze gelden gescheiden gehouden van het kantoorvermogen van de notaris. De persoon voor wie de notaris het geld onder zich houdt, heeft een vermogensrecht dat tot de categorie ‘overige bezittingen’ behoort. Voor de gelden die een gerechtsdeurwaarder tijdelijk namens een ander op een afgescheiden rekening aanhoudt, geldt hetzelfde.

    Net zoals bij het aandeel in het reservefonds van de VvE, zal het aandeel in het vermogen op de derdengeldenrekening van een notaris of gerechtsdeurwaarder voortaan worden gerekend tot de categorie ‘banktegoeden’. Feitelijk staat het geld ook op een bankrekening. Ook deze maatregel gaat in met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023.

  3. Onderlinge vorderingen en schulden

    Het komt voor dat fiscaal partners een onderlinge schuldverhouding hebben in box 3. Bijvoorbeeld wanneer zij samen eigenaar zijn geworden van een eigen huis. En de ene partner van de andere partner geld geleend heeft voor de financiering van zijn of haar aandeel in de woning. Zowel de vordering van de ene partner als de schuld van de andere partner behoren dan tot box 3.

    Iets soortgelijks kan zich voordoen als een ouder een schuldverhouding heeft met een minderjarig kind waarover die ouder het gezag uitoefent. De rendementsgrondslag voor box 3 van het kind wordt in dat geval toegerekend aan de ouder. Waardoor de vordering van de een en de schuld van de ander in dezelfde belastingaangifte terechtkomen.

    In het verleden was dit niet zo’n probleem, omdat het forfaitaire rendement in box 3 werd berekend over het saldo van bezittingen en schulden. Onder de Overbruggingswet box 3 is dat niet langer het geval. Een vordering behoort tot de categorie ‘overige bezittingen’, waarvoor een relatief hoog forfaitair rendement geldt. Terwijl schulden een aparte categorie vormen met een eigen – normaliter lager – forfaitair rentepercentage. Dat leidt tot ongewenste situaties. Daarom is besloten om vorderingen en schulden tussen fiscaal partners en tussen ouder en minderjarige kinderen te ‘defiscaliseren’. Dit betekent dat deze vorderingen en schulden niet meer in de belastingaangifte hoeven te worden vermeld. Waardoor dit fiscaal neutraal uitpakt. De maatregel krijgt terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023.

  4. Berekening effectieve rendementspercentage

    In de Overbruggingswet box 3 speelt het zogenaamde effectieve rendementspercentage een belangrijke rol. Bij letterlijke interpretatie van de wettekst per 2023 wordt per fiscaal partner apart het effectieve rendementspercentage berekend op basis van de bezittingen en schulden die behoren tot zijn of haar rendementsgrondslag. Dat kan er bij fiscaal partners toe leiden dat hun effectieve rendementspercentages sterk kunnen verschillen.

    Fiscaal partners berekenen hun ‘gezamenlijke grondslag sparen en beleggen’ door de bezittingen en schulden van hen samen te salderen en hier vervolgens ieders heffingvrije vermogen van af te trekken. Volgens de belastingwet mag u vervolgens uw gezamenlijke grondslag sparen en beleggen bij de aangifte inkomstenbelasting in een zelf te kiezen verhouding onderling verdelen. Het ligt dan voor de hand dat u de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen zo veel mogelijk toedeelt aan de partner met het laagste effectieve rendementspercentage.

    Dit heeft de wetgever niet zo bedoeld en dat kan ongewenste gevolgen hebben. Om misverstand te voorkomen, wordt de wettekst van box 3 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 aangepast. In de wettekst wordt nu expliciet gesteld dat voor de berekening van het effectieve rendementspercentage bij fiscaal partners wordt uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag.

  5. Verhoging tarief, heffingvrij vermogen blijft gelijk

    In eerdere wetgeving was al vastgelegd dat het tarief over het forfaitaire inkomen in box 3 per 2024 zou worden verhoogd van 32% naar 33%. En per 2025 verder zou stijgen van 33% naar 34%. De regering had al voorgesteld om het tarief al per 2024 naar 34% te laten stijgen. Door een later in de Tweede Kamer aangenomen amendement gaat het tarief per 2024 nog 2%-punten extra omhoog en wordt dus 36%. Het heffingvrije vermogen van € 57.000 per persoon (fiscaal partners samen € 114.000) zal niet met de tabelcorrectiefactor worden verhoogd en blijft dus gelijk. De invoering van een nieuw stelsel in box 3 waarbij de belasting wordt berekend over werkelijk rendement is met nog een jaar uitgesteld tot 2027. Deze beide maatregelen dekken de tegenvaller die hierdoor op de begroting ontstaat.

Heeft u een vraag over dit artikel?

De specialisten van ABN AMRO MeesPierson komen graag met u in contact.