In de zomer van 2023 zag na een jarenlange discussie de Wet toekomst pensioenen (Wtp) het licht. De overgang naar dit nieuwe pensioenstelsel is een ingewikkeld traject.
Het Nederlandse stelsel rond oudedagsvoorzieningen en pensioenen is gebaseerd op drie pijlers.
- Een basisinkomen vanuit AOW
- Pensioenopbouw via een werkgever
- Vrijwillige opbouw van aanvullend pensioen via lijfrente in privé.
In dit artikel nemen we u per onderdeel mee in de zaken die nu of later gaan spelen.
Het opgebouwde pensioenvermogen van alle deelnemers in de tweede pijler, zowel actieven als inactieven en gepensioneerden, zal worden omgezet naar het nieuwe stelsel. Het gaat om enorme bedragen. Alleen al het pensioenvermogen bij alle pensioenfondsen betreft een bedrag van ongeveer 1.500 miljard euro. De meeste pensioenuitvoerders (veelal pensioenfondsen, maar ook pensioenverzekeraars) zijn al druk met de voorbereidingen. Veel zaken spelen zich nu nog af achter te schermen. Dat neemt niet weg dat er voor hen een belangrijke taak is weggelegd om de deelnemers goed en tijdig te informeren. In de Wtp zijn ook aanpassingen opgenomen voor de opbouw via een lijfrente.
AOW (eerste pijler)
De eerste pijler bestaat uit een basisinkomen vanuit de overheid: de AOW. De hoogte daarvan is niet gerelateerd aan inkomen of vermogen. Iedereen die in Nederland woonachtig is bouwt elk jaar een stukje AOW op. Na 50 jaar wordt de volledige AOW bereikt. Op dit moment gaat de AOW in op 67-jarige leeftijd. In 2028 zal deze leeftijd verhoogd worden naar 67 jaar en 3 maanden. De hoogte van de bruto maandelijkse AOW, die elk halfjaar wordt geïndexeerd, bedraagt op dit moment € 1.067,47 voor gehuwden en samenwonenden en € 1.569,75 voor alleenstaanden.
Pensioen (tweede pijler)
Van ‘vast’ pensioen naar te verwachten pensioen
Veel werknemers bouwen hun pensioen op bij een pensioenfonds. In de meeste gevallen is er sprake van een type regeling (middelloon) waarbij voor pensioendatum de hoogte van het te verwachten pensioen al duidelijk is. Hierbij lijkt er sprake van een ‘vast’ pensioen. Toch is bij dergelijke regelingen geen sprake van garantie. De zekerheid over de hoogte van het pensioen is afhankelijk van de financiële gezondheid van het betreffende pensioenfonds.
Een andere groep werknemers heeft weer een ander type regeling (beschikbare premie). Hierbij is de betaalde premie en op te bouwen vermogen het uitgangspunt (veelal uitgevoerd door verzekeraars). Hier is geen sprake van een ‘vast’ pensioen, maar van een pensioenpot waar elk jaar premie aan wordt toegevoegd.
In het nieuwe stelsel gaat iedereen op basis van deze methodiek pensioenkapitaal opbouwen. Een belangrijk verschil is dat de premies in het nieuwe systeem niet langer leeftijdsafhankelijk zijn, maar juist voor alle leeftijden gelijk (als percentage van het pensioengevend salaris). Het gevolg voor werkenden is dat jongeren meer pensioen kunnen opbouwen dan ouderen. De reden hiervoor is dat de ingelegde premie(s) bij jongeren langer kunnen renderen.
Elke werknemer kan straks jaarlijks zien hoeveel premie is betaald en wat met bepaalde aannames (op basis van verschillende scenario’s) het later te verwachten pensioen zal worden. Gaat het economisch goed dan stijgt het pensioenkapitaal. Echter, zit het economisch tegen, dan kan het kapitaal dalen. Voor de meeste regelingen komt dit risico komt geheel bij de werknemer te liggen, zelfs wanneer het pensioen al is ingegaan. Wel zullen pensioenfondsen (beperkte) buffers aanleggen om grote schommelingen te voorkomen. In ons artikel “De nieuwe pensioenwet is ingevoerd; wat zijn de gevolgen voor de pensioenuitkeringen?” leest u meer.
De tijdsplanning naar het nieuwe stelsel
Uiterlijk 1-1-2028 gaan alle pensioenuitvoerders (fondsen en verzekeraars) over naar het nieuwe stelsel. Vanaf die datum moeten alle pensioenregelingen voldoen aan de nieuwe wettelijke regels. Voor pensioenfondsen geldt een deadline waarbij ze uiterlijk op 1-7-2025 een ‘transitieplan’ moeten indienen bij de Nederlandsche Bank. In dit plan moeten zij aangeven hoe ze de overgang naar het nieuwe stelsel gaan vormgeven. Elk pensioenfonds zal voor zichzelf bepalen wanneer en hoe de definitieve omzetting zal plaatsvinden. Sommige pensioenfondsen hadden de ambitie om al per 1-1-2025 over te gaan naar het nieuwe stelsel. Dit bleek in de meeste gevallen te optimistisch. Uit een enquête van DNB en AFM dit voorjaar bleek dat slechts 4 pensioenfondsen van de ongeveer 175 deze stap zo snel gaan maken. Dit lijkt geen verrassing gezien de complexiteit van overgang naar het nieuwe stelsel. Tot die tijd lopen de huidige regelingen gewoon door.
Invaren
Invaren is het overbrengen van de opgebouwde pensioenkapitalen naar het nieuwe pensioenstelsel. Uitgangspunt is dat het oude pensioen wordt omgezet naar het nieuwe pensioenstelsel, dus dat er wordt ingevaren (dit speelt met name bij pensioenfondsen). Wanneer gaat dit spelen? Vanaf uiterlijk 1-1-2028 moeten alle pensioenregelingen voldoen aan de nieuwe wettelijke regels. In het transitieplan moeten zij aangeven hoe ze de overgang naar het nieuwe stelsel gaan vormgeven. U leest hierover meer in ons artikel “Pensioendiscussie laait door invaren weer op”.
Afkoop 10%
Als onderdeel van een apart wetsvoorstel wordt aan mensen met een opgebouwd pensioen een extra keuze geboden. Op pensioendatum is het dan mogelijk om (maximaal) 10% van de waarde van het pensioenkapitaal ineens op te nemen. De gedachte is dat pensioen met deze keuze beter kan aansluiten bij de persoonlijke situatie. Denk bijvoorbeeld aan het (gedeeltelijk) aflossen van een hypotheek of het maken van een mooie reis. Eenzelfde regeling is van toepassing bij opgebouwd lijfrente kapitaal. De exacte ingangsdatum is nog niet bekend en wordt dit najaar nog door de politiek besproken. Een bedrag ineens lijkt aantrekkelijk maar is het wel een verstandige keuze? Hier leest u meer over in ons artikel “Wilt u een deel van uw pensioen in één keer ontvangen?”.
Gevolgen voor het partnerpensioen
In het huidige stelsel is het partnerpensioen in de meeste gevallen gekoppeld aan het salaris en aantal jaren dat u werkzaam kunt zijn (of bent geweest) bij de betreffende werkgever. Onder de Wtp verandert met name het partnerpensioen. De regels zijn dan voor iedereen hetzelfde. Kom je voor de pensioendatum te overlijden? De dekking voor het partnerpensioen is maximaal 50% van het loon. Het maakt voor de hoogte van de uitkeringen dan niet meer uit hoe lang je al bij de werkgever werkt. De uitkering gaat direct in en loopt door tot het overlijden van de partner. Als voorwaarde geldt wel dat je op dat moment in dienst bent van de werkgever en deelneemt aan een pensioenregeling.
RVU (Regeling Vervroegd Uittreden)
Ruim 15 jaar geleden zijn fiscaal vriendelijke manieren van vroegpensioen afgeschaft. Wanneer er wel aan de werknemer een vorm van vroegpensioen werd toegezegd, volgde een (extra) heffing van 52% voor de werkgever over het afgesproken bedrag. Door de (gefaseerde) verhoging van de AOW-leeftijd is een discussie ontstaan of werknemers met zware beroepen nog wel in staat zouden zijn om gezond de AOW-gerechtigde leeftijd te bereiken. Als tegemoetkoming is per 1 januari 2021 de RVU ontstaan. Dit is een tijdelijke maatregel voor een periode van 5 jaar en zal eindigen eind 2025. De hoogte van de RVU-uitkering is gebaseerd op de netto AOW-uitkering van een alleenstaande (omgerekend EUR 2.182 bruto per maand in 2024) en duurt maximaal drie jaar. De regeling geldt niet alleen voor werknemers met zware beroepen. De werkgever kan met elke werknemer een RVU-regeling afspreken. Nu de regeling eind 2025 aan zijn einde zal komen is er inmiddels veel discussie ontstaan over de voortzetting ervan. Vooral de vakbonden maken zich sterk om de regeling te verlengen en mogelijk te verbeteren. Een belangrijk onderdeel in de discussie is de vraag; wat is een zwaar beroep? Een exacte omschrijving lijkt dan ook lastig te definiëren. Wel kan er gekeken worden naar criteria als fysieke belasting, arbeidsomstandigheden en gewerkte arbeidsjaren. Het kabinet lijkt welwillend om de regeling voort te zetten maar heeft in haar voorstellen aan de sociale partners wel bepaalde voorwaarden opgenomen. Er zou een plafond komen op het aantal werknemers wat van de regeling gebruik kan maken. Ook worden werknemers die meer verdienen dan €74.000 bruto per jaar uitgesloten van deelname. De vakbonden zijn hier niet mee akkoord gegaan en verdere stakingsacties kunnen gaan volgen. Wij blijven de ontwikkelingen op dit gebied volgen.
Lijfrente (derde pijler)
Naast de AOW en pensioen van de werkgever kan een werknemer ook kiezen voor een aanvullend pensioen in de vorm van een lijfrente. Wat is een lijfrente? Met een lijfrente kunt u werken aan extra inkomen voor later. Wat is de relatie met pensioenopbouw? Bij pensioenopbouw is altijd sprake van een afspraak tussen de werkgever en de werknemer. Het opbouwen via lijfrente staat daar los van en betreft een voorziening in privé. Met de Wtp is de in te leggen premie voor pensioen en lijfrente in zekere zin gelijkgetrokken. Hierdoor is de aftrekruimte flink verruimd. In ons artikel “Wat kunt u met lijfrente doen aan de opbouw van uw pensioen?” hebben de we de mogelijkheden verder voor u uitgewerkt.