
Vermogen zonder belastingclaim box 2
Is het voordeliger om te beleggen binnen een bv of juist privé in box 3? Bent u directeur-grootaandeelhouder (DGA) van een bv met structureel overtollige winstreserves waarop een belastingclaim in box 2 rust? Dan vraagt u zich wellicht af of het interessant is om in 2023 tegen het huidige tarief van 26,9% dividend uit te keren en privé verder te beleggen in box 3. Maar hebt u vermogen in box 3 waarop de forfaitaire box 3-heffing relatief zwaar drukt? Dan overweegt u wellicht juist om vermogen vanuit privé naar een bv over te brengen. De fiscale afweging verschilt wezenlijk voor beide situaties. In deel 1 van dit tweeluik bespreek ik de situatie van de dga met vermogen in zijn of haar bv waarop een belastingclaim in box 2 rust. In dit tweede deel stellen we ons de vraag wanneer het interessant kan zijn om ‘onbeclaimd’ privévermogen binnen een bv (of soortgelijke entiteit) te gaan beleggen.
Sparen of beleggen in box 3
Per 2023 is de belastingheffing in box 3 gebaseerd op de Overbruggingswet box 3. Tot het moment dat in box 3 belastingheffing over het reële rendement wordt ingevoerd – vermoedelijk vanaf 2027 – blijft belastingheffing over forfaitair (voor iedereen gelijk verondersteld) rendement het uitgangspunt. Het vermogen in box 3 wordt onderverdeeld in drie categorieën: ‘banktegoeden’, ‘overige bezittingen’ en ‘schulden’. Voor elke categorie geldt een apart forfaitair rendement. Het forfaitaire rendement voor ‘banktegoeden’ – spaargeld, deposito’s en contant geld – wordt jaarlijks achteraf vastgesteld op basis van het gemiddelde rendement op kortlopende deposito’s dat De Nederlandsche Bank maandelijks publiceert. Maar het forfaitaire rendement voor ‘overige bezittingen’ is nog steeds gebaseerd op rendementen uit het verleden, waarbij wordt uitgegaan van een fictieve vermogensmix. Zonder rekening te houden met het heffingvrije vermogen van € 57.000 per persoon, zal de effectieve belasting op ‘banktegoeden’ waarschijnlijk enkele tienden van een procent bedragen in 2023. Terwijl de effectieve belasting op ‘overige bezittingen’ in 2023 uitkomt op bijna 2%. Ook voor 2024 zal een vergelijkbare belastingdruk gelden. Vooral voor ‘overige bezittingen’ met een laag werkelijk rendement is de effectieve belasting in box 3 relatief hoog.
Door het vermogen als kapitaal- of agiostorting in een bv waarin u een aanmerkelijk belang hebt of verkrijgt (kortweg: 5% of meer) onder te brengen, verhuist het van box 3 naar box 2. De bv betaalt dan vennootschapsbelasting (Vpb) over al het gerealiseerde rendement. In 2023 is dat 19% over de winst tot € 200.000 en 25,8% over het meerdere. Het via kapitaalstorting ingebrachte vermogen kunt u onder voorwaarden weer onbelast uit de bv halen. Maar over het nettorendement na Vpb betaalt u later nog inkomstenbelasting (IB) in box 2. Bijvoorbeeld als de bv dit nettorendement als dividend aan u uitkeert. Vanaf 2024 geldt een tarief van 24,5% over de eerste € 67.000 aan inkomen in box 2 (fiscaal partners samen € 134.000) en 31% over het meerdere. Bij 19% Vpb en 24,5% IB box 2, komt de gecombineerde belastingdruk op het werkelijke rendement op circa 38,8% (= 19% + 24,5% x 81%). Rekenen we met 19% Vpb en 31% IB box 2, dan wordt dat circa 44,1% (= 19% + 31% x 81%). Als het hoge Vpb-tarief van toepassing is, kan dat oplopen tot 48,8% (= 25,8% + 31% x 74,2%).
Omslagpunt bij gegeven box 2-tarief
De vraag is wanneer de gecombineerde heffing over het werkelijke rendement in de bv gelijk is aan de forfaitaire vermogensrendementsheffing in box 3 (‘vrh box 3’). Bij een horizon van 1 jaar is het rendement waarbij dit het geval is (omslagpunt) – zonder rekening te houden met bijkomende kosten bij een bv – te berekenen door de belastingdruk in box 3 te delen door de gecombineerde belasting ingeval van beleggen binnen de bv (‘combi bv’):
Omslagpunt = vrh box 3 / combi bv
Stel dat de Vpb over het rendement binnen de bv 19% bedraagt. En dat het nettorendement vervolgens tegen 24,5% IB box 2 kan worden uitgekeerd. De gecombineerde belasting is dan 38,8%. Als we uitgaan van ‘overige bezittingen’ in box 3 komt de belastingdruk privé als percentage van het vermogen in box 3 in 2024 uit op ongeveer 2% (= 33% x 6,04%). Dan is sprake van een gelijke uitkomst wanneer het rendement 2% / 38,8% = circa 5,2% bedraagt. Immers 38,8% belasting over 5,2% is ongeveer 2%, evenveel als de belasting in box 3. Beleggen binnen de bv is voordeliger als het werkelijke rendement beneden het omslagpunt ligt. Het is denkbaar dat ‘overige beleggingen’ een (verwacht) rendement opleveren dat lager is dan dit omslagpunt. In dat geval kan beleggen binnen de bv voordeel opleveren boven aanhouden privé. In figuur 1 wordt dit grafisch weergegeven.
Figuur 1
Ingeval van ‘banktegoeden’ is de forfaitaire heffing in box 3 een stuk lager. Stel dat het forfaitaire rendement op ‘banktegoeden’ in 2024 uit zal komen op 0,90%. Dan zal de effectieve belasting in box 3 in 2024 ongeveer 0,3% bedragen (= 33% x 0,90%). Uitgaande van een gecombineerde belastingdruk van 38,8% in de bv zal het omslagpunt dan ongeveer 0,8% bedragen (0,3% / 38,8%). In de praktijk is het inmiddels weer mogelijk om op ‘banktegoeden’ een hoger rendement te realiseren dan dit omslagpunt. Onderbrengen van privéspaargeld in een bv lijkt dan ook niet (meer) aantrekkelijk.
Vordering op bv
Als alternatief voor een kapitaalstorting in de bv kan ook vermogen worden uitgeleend aan de bv. Net als bij een kapitaalstorting, wordt het rendement op het vermogen dan met Vpb en later IB box 2 belast. Maar er komt nog een extra element bij, namelijk de rente die de bv aan privé over de lening betaalt. Lenen van geld aan een bv waarin u een aanmerkelijk belang bezit, wordt in box 1 belast op grond van de ‘terbeschikkingstellingsregeling’. Onder aftrek van een tegen het basistarief van circa 37% in box 1 verrekenbare ‘terbeschikkingstellingsvrijstelling’ van 12%, wordt de rente privé in box 1 belast. Tegelijkertijd vormt de rente voor de bv een aftrekbare kostenpost. Dat levert uiteindelijk een fiscale besparing op tegen het gecombineerde tarief van Vpb en IB box 2. Ook in dit geval kunnen we een omslagpunt (rendement) berekenen waarbij beleggen in box 3 dezelfde uitkomst oplevert als geld uitlenen aan de bv:
Omslagpunt = [vrh box 3 + rente tbs x (combi bv -/- IB tbs)] / combi bv
Stel de rente (‘rente tbs’) bedraagt 2%. En deze wordt privé tegen het toptarief van 49,5% in box 1 belast. De effectieve belastingdruk (‘IB tbs’) komt dan op 49,5% -/- 12% x ca. 37% = 45,1%. Uitgaande van 19% Vpb en 24,5% IB box 2 bedraagt de gecombineerde heffing in de bv (‘combi bv’) 38,8%. Invullen in de formule levert een omslagpunt op van [2% + 2% x (38,8% -/- 45,1%)] / 38,8% = circa 4,8%.
Figuur 2
Kapitaalstorting vs. vordering op bv
Bij de in figuur 2 gehanteerde uitgangspunten levert een kapitaalstorting in de bv een iets gunstiger resultaat op dan een vordering op de bv. In het algemeen geldt dat – los van bijkomende kosten – een kapitaalstorting iets gunstiger uitvalt dan een vordering, als de gecombineerde belastingdruk van Vpb en IB box 2 (‘combi bv’) lager is dan de effectieve belasting in box 1 op de rente (‘IB tbs’). Omgekeerd zal een vordering iets voordeliger uitvallen dan een kapitaalstorting als de effectieve belasting op de rente lager is dan de gecombineerde belasting in de bv. De hoogte van de rente over de vordering op de bv bepaalt het verschil in absolute zin tussen beide varianten.
Aandachtspunten
Bij het berekenen van de omslagpunten hierboven is geen rekening gehouden met extra kosten van alternatieven. Verder zijn er ook praktische gevolgen die aandacht verdienen.
- Oprichten, in stand houden en later eventueel weer opheffen van een bv brengt extra kosten met zich mee. Denk bijvoorbeeld aan kosten voor de notaris, accountant en/of fiscalist.
- Een bv biedt minder privacy. De bv is verplicht om jaarcijfers te deponeren bij de Kamer van Koophandel. En u wordt als aandeelhouder (> 25%) opgenomen in het UBO-register.
- Als bij een vordering op de bv het werkelijke rendement lager is dan de rente over de vordering, maakt de bv in zoverre een verlies. In de berekeningen is aangenomen dat de bv dit verlies in dat geval kan verrekenen met andere positieve opbrengsten.
- Een kapitaal- of agiostorting in de bv is met één pennenstreek geregeld. Maar bedenk dat om het gestorte kapitaal weer onbelast uit de bv te kunnen halen formele stappen genomen moeten worden. Onder andere statutaire vermindering van het aandelenkapitaal. Dit vereist tussenkomst van een notaris. Terugbetalen door de bv van een geldlening is een stuk eenvoudiger.
- Voor de belasting in box 3 is de stand van uw privévermogen per 1 januari (peildatum) bepalend. Dit zou verschuiven van vermogen rondom de peildatum kunnen uitlokken. De Wet IB 2001 bevat daarom anti-arbitragebepalingen om dit te ontmoedigen. In beginsel moet vermogen meer dan zes achtereenvolgende maanden rondom een peildatum in box 1 (vordering) of box 2 (kapitaalstorting) hebben gezeten, voordat het weer terugkeert naar box 3. Anders telt het op die peildatum (ook) mee in box 3.
Belasting over werkelijk rendement
De regering is druk bezig om belastingheffing over het werkelijke rendement in box 3 mogelijk te maken, vermoedelijk vanaf 2027. Wanneer zowel privé (box 3) als binnen een bv het werkelijke rendement wordt belast, is het een kwestie van vergelijken van de belastingdruk op dat werkelijke rendement. Het is dan de vraag of het belastingtarief in box 3 op het werkelijke rendement lager of hoger zal zijn dan de effectieve belastingdruk ingeval van een kapitaalstorting of vordering op de bv.
Het belastingtarief in box 3 over het – vooralsnog forfaitaire – rendement zal vanaf 2025 volgens huidige wetgeving 34% bedragen. Op basis van de nu bekende belastingtarieven is de gecombineerde belastingdruk van minimaal 38,8% en maximaal 48,8% ingeval van een kapitaalstorting in de bv hoger. Ook ingeval van een vordering op de bv komt de totale belastingdruk hoger uit dan het tarief in box 3.
Tot slot
Zolang de forfaitaire heffing in box 3 in zijn huidige vorm blijft bestaan, kan het interessant zijn om ‘overige bezittingen’ (box 3) waarvan geen al te hoog rendement wordt verwacht in een bv te beleggen. Als de forfaitaire heffing plaatsmaakt voor een heffing in box 3 over het werkelijke rendement, zal dit bij de nu bekende tarieven niet langer voordelig zijn.
Het is niet ondenkbaar dat bepaalde tarieven – bijvoorbeeld de inkomstenbelasting in box 2 en/of box 3 – in de nabije toekomst opnieuw zullen worden aangepast. Dat zal dan ook gevolgen hebben voor dit vraagstuk. Het is raadzaam om in ieder geval de voorstellen af te wachten die de regering op Prinsjesdag 2023 presenteert, alvorens eventuele aanpassingen te doen in uw vermogensstructuur.