Vermogen met een belastingclaim in box 2
Is het voordeliger om te beleggen binnen een bv of juist privé in box 3? Bent u directeur-grootaandeelhouder (dga) van een bv met structureel overtollige winstreserves waarop een belastingclaim in box 2 rust? Dan vraagt u zich wellicht af of het interessant is om in 2023 tegen het huidige tarief van 26,9% dividend uit te keren en privé verder te beleggen in box 3. Maar hebt u vermogen in box 3 waarop de forfaitaire box 3-heffing relatief zwaar drukt? Dan overweegt u wellicht juist om vermogen vanuit privé naar een bv over te brengen.
De fiscale afweging verschilt wezenlijk voor beide situaties. In dit eerste deel bespreek ik de situatie van de dga met vermogen in zijn of haar bv waarop een belastingclaim in box 2 rust. In deel 2 gaat het over ‘onbeclaimd’ privévermogen in box 3.
Blijven beleggen binnen de bv
Zolang het vermogen binnen de bv blijft, betaalt de bv vennootschapsbelasting (Vpb) over al het gerealiseerde rendement. In 2023 geldt een ‘opstaptarief’ van 19% Vpb over de winst tot € 200.000. Over het meerdere betaalt de bv 25,8%.
Over de nettowinst na Vpb betaalt u als dga later nog inkomstenbelasting (IB) in box 2. Bijvoorbeeld als u de aandelen van uw bv verkoopt of als de bv dividend aan u uitkeert. U kunt deze heffing in beginsel uitstellen. Maar uiterlijk bij uw overlijden incasseert de fiscus die box 2-belasting. In 2023 bedraagt het tarief 26,9%. Voor zover het lage Vpb-tarief van 19% van toepassing is, komt de gecombineerde belastingdruk op een euro winst die de bv maakt – eerst Vpb en later IB in box 2 over de winst na Vpb – op circa 40,8%. Voor zover het hoge Vpb-tarief van 25,8% geldt, komt de gecombineerde belastingdruk uit op ongeveer 45,8%.
Dividend uitkeren en privé beleggen
Wanneer de bv eigen vermogen als dividend uitkeert, moet u hierover in box 2 belasting betalen. Wat na box 2-belasting netto overblijft, verhuist naar box 3. Per 2023 is de belastingheffing in box 3 gewijzigd. Het vermogen in box 3 wordt onderverdeeld in drie categorieën: ‘banktegoeden’, ‘overige bezittingen’ en ‘schulden’. Voor elke categorie geldt een apart forfaitair (voor iedereen gelijk verondersteld) rendement. Zonder rekening te houden met het heffingvrije vermogen van € 57.000 per persoon, zal de effectieve belasting op ‘banktegoeden’ volgens een schatting van het Centraal Planbureau in 2023 uitkomen op ongeveer 0,12%. Namelijk 32% belasting x 0,36% forfaitair rendement. Voor ‘overige bezittingen’ komt de effectieve belasting uit op ongeveer 1,97%. Namelijk 32% belasting x 6,17% forfaitair rendement. Het tarief over het forfaitair bepaalde inkomen zal de komende jaren stapsgewijs omhoog gaan naar uiteindelijk 34% vanaf 2025.
Vast omslagpunt bij gelijkblijvend box 2-tarief
Als het nettorendement na Vpb binnen de bv (‘NRbv’) precies gelijk is aan het nettorendement privé na aftrek van belasting in box 3 (‘NRp’), maakt het geen verschil op welk moment – na ‘n’ jaren – u de belastingclaim in box 2 afrekent. Althans bij een gelijkblijvend tarief in box 2 nu en in de toekomst. Hoe zit dat?
De ontwikkeling van de netto vermogenswaarde privé ingeval van blijven beleggen binnen de bv en in de toekomst box 2-belasting betalen is te schrijven als:
Beginkapitaal × (1 + NRbv)n × (1 – box 2)
De ontwikkeling van de netto vermogenswaarde privé ingeval van dividend uitkeren, direct box 2-belasting betalen en privé verder beleggen is te schrijven als:
Beginkapitaal × (1 – box 2) × (1 + NRp)n
Beide scenario’s leveren een gelijke uitkomst op als geldt:
Beginkapitaal × (1 + NRbv)n × (1 – box 2) = Beginkapitaal × (1 – box 2) × (1 + NRp)n
Dat is het geval als NRbv = NRp. Oftewel als het rendement na Vpb in de bv gelijk is aan het rendement privé na box 3-heffing. Het rendement vóór belasting waarbij de uitkomst gelijk is (omslagpunt) kan dan eenvoudig worden berekend door de belastingdruk in box 3 te delen door de geldende vennootschapsbelasting:
Omslagpunt (rendement ‘R’) = box 3-heffing / Vpb
Stel dat de belastingdruk op het rendement binnen de bv 19% bedraagt. En dat de belastingdruk privé als percentage van het vermogen in box 3 uitkomt op 1,97%. Dan is sprake van een gelijke uitkomst wanneer het rendement 1,97%/19% = 10,37% bedraagt. Immers, 19% Vpb over 10,37% rendement is 1,97%. Evenveel als de belasting in box 3. Zowel binnen de bv als privé blijft dan netto hetzelfde rendement over na belasting.
Afrekenen in box 2 en privé in box 3 verder beleggen is onder deze omstandigheden – een gelijkblijvend box 2-tarief en een vaste forfaitaire heffing in box 3 – voordelig als u een hoger rendement behaalt dan het omslagpunt. Blijft het rendement vóór belasting beneden het omslagpunt? Dan is het voordeliger om het vermogen binnen de bv te houden en afrekenen in box 2 uit te stellen.
Wijzigingen box 2 en box 3 op komst
Helaas is de praktijk weerbarstiger en leven we niet in een stabiele fiscale omgeving. Het vaste tarief van 26,9% in box 2 maakt per 2024 plaats voor een tweeschijvenstelsel met een laag tarief van 24,5% voor de eerste € 67.000 aan box 2-inkomen (fiscaal partners samen € 134.000). En een hoog tarief van 31% over al het meerdere, zowel voor in de toekomst op te bouwen winstreserves als voor al bestaande winstreserves.
Vanaf 2023 is de Overgangswet box 3 van kracht, waarbij nog altijd op basis van forfaitair vastgestelde rendementen belasting wordt geheven. Maar het is de bedoeling dat dit systeem op enig moment wordt vervangen door een heffing over het werkelijke rendement. Volgens de laatste berichten zal dit niet eerder dan per 2027 kunnen worden gerealiseerd. Mogelijk vindt binnen het huidige forfaitaire stelsel al wel eerder verdere verfijning plaats binnen de categorie ‘overige bezittingen’. Dat wil zeggen onderscheid in meerdere subcategorieën waaraan aparte, jaarlijks bij te stellen rendementspercentages worden gekoppeld. Dat zou een heffing over het werkelijke rendement al dicht kunnen benaderen.
Dynamisch omslagpunt bij veranderend box 2-tarief
Met name het feit dat het tarief in box 2 vanaf 2024 verschilt van dat in 2023 maakt dat niet langer sprake is van een vast rendement vóór belasting waarbij beide scenario’s eenzelfde eindresultaat opleveren (omslagpunt). Het omslagpunt wordt hierdoor afhankelijk van de periode dat belasting betalen in box 2 wordt uitgesteld.
Figuur 1 geeft het verband weer tussen beide scenario’s, uitgaande van de volgende aannames:
- Ingeval van uitkeren van dividend à 26,9% IB box 2 wordt vervolgens privé in box 3 34% IB geheven over het werkelijke rendement;
- ingeval van beleggen binnen de bv wordt 19% Vpb geheven over het werkelijke rendement en later nog 31% IB box 2.
Figuur 1
Op de horizontale as staat de beleggingshorizon in jaren. Ingeval van blijven beleggen binnen de bv wordt betalen van de belastingclaim in box 2 tot het eind van de beleggingshorizon uitgesteld. Op de verticale as staat het rendement vóór belasting in beide scenario’s.
Op de curve liggen combinaties van rendement en periode tot afrekenen IB box 2 waarbij beide scenario’s een gelijke uitkomst opleveren. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een horizon van 5 jaar en een rendement van circa 8% of bij een horizon van 10 jaar en een rendement van circa 4%.
Beneden de curve liggen combinaties waarbij het voordeliger is om direct à 26,9% in box 2 af te rekenen en privé in box 3 verder te beleggen. Boven de lijn liggen combinaties waarbij het voordeliger is om binnen de bv te blijven beleggen en in de toekomst 31% box 2-belasting te betalen.
Bij een korte beleggingshorizon is het zelfs bij zeer hoge rendementen nog voordelig om tegen 26,9% af te rekenen in plaats van later tegen 31%. Hoe langer de beleggingshorizon is, hoe lager het rendement waarbij afrekenen tegen 26,9% en verder beleggen privé nog voordeliger uitvalt.
Figuur 2 gaat uit van dezelfde uitgangspunten als hierboven genoemd, met als enige verschil dat gerekend wordt met 25,8% Vpb in plaats van 19%.
Figuur 2
De positie van de curve is verschoven naar rechtsboven ten opzichte van figuur 1. Voor zover het hoge Vpb-tarief van toepassing is, is het sneller voordelig om tegen 26,9% af te rekenen.
Figuur 3 heeft betrekking op de situatie waarbij in de toekomst tegen 24,5% IB in box 2 afgerekend kan worden in plaats van 31%. Dat kan jaarlijks tot een maximumbedrag van € 67.000 per persoon (fiscaal partners samen €134.000). De overige uitgangspunten zijn weer hetzelfde als in figuur 1.
Figuur 3
Uit de grafiek kan worden opgemaakt dat afrekenen tegen 26,9% bij geen enkel positief rendement voordeliger uitvalt, voor zover in de toekomst het lage tarief van 24,5% kan worden benut. Dat zou alleen voordelig zijn ingeval van structureel negatieve rendementen op langere termijn.
Tot slot
De verhoging van het tarief in box 2 van 26,9% naar 31% (met een opstapje van 24,5%) per 2024 is al in de wet vastgelegd. Dat geldt ook voor de stapsgewijze verhoging van het tarief in box 3 naar 34% vanaf 2025. Wel bestaat onzekerheid over het tempo waarin de overgang naar belasten van het werkelijke rendement in box 3 zal plaatsvinden.
Bij dit alles hebben we ook nog te maken met een onstabiele politieke omgeving. Het is niet ondenkbaar dat de zittende of toekomstige regering, in haar zoektocht naar extra belastingopbrengsten, bepaalde tarieven – bijvoorbeeld de inkomstenbelasting in box 2 en/of box 3 – nog verder zal willen verhogen.
Als in de toekomst het IB-tarief in box 2 nog hoger zou worden dan de al geplande 31% zou de curve daardoor verder naar rechtsboven verschuiven. Het zou dan eerder voordelig worden om in 2023 nog tegen 26,9% dividend uit te keren. Een verdere verhoging van het tarief in box 3 zou het – bij voor de rest ongewijzigde uitgangspunten – juist minder snel voordelig maken om dividend uit te keren en in box 3 verder te beleggen.
Verdere verhoging van tarieven zou dus gevolgen hebben voor de hiervoor beschreven afweging. Terwijl die afweging feitelijk in 2023 moet worden gemaakt. Dat maakt de afweging extra lastig. Het is raadzaam om in ieder geval de voorstellen af te wachten die de regering op Prinsjesdag 2023 presenteert.