Als gevolg van de financiele crisis in 2008 is de belastingheffing in box 3 in opspraak geraakt. Er werd belasting geheven over een forfaitair (denkbeeldig) rendement van 4%, terwijl de spaarders jarenlang aankeken tegen een rente die uiteindelijk daalde naar nul en zelfs negatief werd. Het leidde tot de oprichting van een flink aantal ‘Spaar BV’s’. Spaarders brachten hun spaargeld onder in een BV om belast te worden over de werkelijk ontvangen rente in plaats van een fictieve rente van 4%.
Nadat de Hoge Raad had aangegeven dat het forfaitair rendement niet te veel mag afwijken van het werkelijk rendement, paste de wetgever de wet aan. Spaargeld kent nu een eigen (lager) forfaitair rendement. Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever het voor de spaarders inmiddels wel goed genoeg opgelost, maar voor de beleggers nog niet. Daarom hebben de Eerste en Tweede Kamer onlangs een wetsvoorstel aangenomen waardoor belastingplichtigen nu mogen kiezen voor belastingheffing over hun werkelijk rendement als ze kunnen bewijzen dat dat lager is dan het forfaitair rendement. Het wetsvoorstel stuit evenwel op veel kritiek. Zo mogen onderhoudskosten niet in aftrek worden gebracht, terwijl ongerealiseerde waardestijgingen (papieren winsten) wél tot het inkomen worden gerekend. Vooral vastgoedbeleggers hikken hier tegenaan.
De invoering van de tijdelijke tegenbewijsregeling betekent uitstel van het lang verwachte nieuwe box 3-stelsel. De derving aan belastinginkomsten die hier volgens het kabinet mee gepaard gaat, moet worden goed gemaakt. Het kabinet wil daarom per 2026 het forfaitair rendement verhogen naar 7,78%: zo’n 30% stijging ten opzichte van 2025. Tegenbewijs mag ook in 2026 worden geleverd, maar dat zal onder de huidige voorwaarden lang niet altijd lukken De belegger wordt zo vanzelf weer teruggeworpen op heffing over het forfaitair rendement.
Voor de toepassing van de tegenbewijsregeling is het logische uitgangspunt het werkelijk rendement dat met het gehele vermogen is behaald. Cherry-picking is niet mogelijk. Als de aandelenportefeuille veel beter dan het forfaitair rendement heeft gepresteerd maar de obligatieportefeuille daaronder is gebleven, kan dat per saldo tot gevolg hebben dat geen beroep kan worden gedaan op de tegenbewijsregeling. In dit voorbeeld wordt de obligatieportefeuille door deze systematiek dan veel zwaarder belast, dan op basis van het met dit deel van het vermogen werkelijk behaalde rendement. Met de aangekondigde verhoging van het forfaitair rendement, zien we in de praktijk dat beleggers en hun adviseurs zich nu nog meer in creatieve bochten proberen te wringen dan daarvoor. Dat kan variëren van het uitstellen van het maken van kosten, verkopen van vastgoed tot schulden proberen te verhuizen van box 1 naar box 3. De laatste tijd wordt ook de gedachte geopperd om vermogensbestanddelen die minder renderen dan 7,78%, in een BV onder te brengen.
Voorbeeld:
Boris heeft zijn vermogen van € 1.000.000 in gespreid over aandelen (€ 350.000), obligaties (€ 350.000) en leningen aan zijn kinderen (€ 300.000). Hij heeft in 2024 met zijn aandelen- en obligatieportefeuille respectievelijk 15% en 3% behaald. Op de geldleningen aan zijn kinderen ontvangt hij 3,5% rente. Als hij dezelfde rendementen zou behalen in 2026, dan stijgt zijn belastingdruk met meer dan 30%. Hij vraagt zich af hoe dat er uitziet als hij de obligaties en de familieleningen in zijn BV onderbrengt. Om een goede vergelijking te kunnen maken neemt hij niet alleen de belastingdruk in de BV mee, maar ook de belastingdruk in box 2; de belasting die hij moet betalen als hij zich het behaalde rendement door de BV als dividend laat uitkeren.
Bij dezelfde rendementen levert deze route hem bijna 40% belastingvoordeel op.
Maar het is niet altijd prijs. Op dit moment staat Boris zijn aandelenportefeuille op 5% verlies. Als de beurs niet herstelt en het rendement op de obligaties en spaarrekeningen is gelijk aan dat in 2024, gaat de BV-route hem circa € 8.200 meer belasting kosten dan wanneer hij met alles in box 3 blijft zitten. Immers, het met de aandelen, obligaties en familieleningen behaalde rendement is per saldo negatief. Met een beroep op de tegenbewijsregeling had hij in box 3 daarom helemaal geen belasting hoeven betalen. Maar nu krijgt hij het deksel op de neus en betaalt hij belasting over het in de BV behaalde rendement. Het voor- of nadeel voor Boris hangt dus af van de ongewisse ontwikkelingen op de beurs in 2026.
Conclusie
Met de aangekondigde verhoging van de belastingdruk in box 3 zijn veel mensen op zoek naar manieren om die druk te matigen. Het selectief onderbrengen van vermogensbestanddelen in een BV is voor sommigen ook een optie. Bedenk wel dat u met allerlei slimmigheden, uzelf ook in de voet kunt schieten.
Deze blog is eerder verschenen als column in ‘Vastgoed Journaal’. Naar aanleiding van deze column zijn artikelen verschenen in ‘De Telegraaf’ en ‘Investment Officer’.